Gegevens omtrent Nederlandsche Havens 1927

GEGEVENS OMTRENT NEDERLANDSCHE HAVENS 1927

HELLEVOETSLUIS
(transcriptie)

Hellevoetsluis heeft drie havens:
– Marinehaven
– Koopvaardij haven
– Tramhaven

Marinehaven: Richting NtO, 390 M. lang en 33 M. breed. De diepte wordt door baggeren tweemaal ‘ss jaars op 39 dM. gebracht bij gemiddeld L. L. W. S. (= 11 dM. _N. A. P.) doch de diepte neemt in de havenmond soms af tot 18 dM.
In de Marinehaven heeft men geëmailleerde peilschalen. De havenhoofden worden gevormd door twee houten hoofden, verder heeft men hier een kaaimuur, waarvoor 1 m. uitstekende schoren. Schepen vinden ligplaats aan de kaaimuur langs de houten drijvers of langs vlotten; sloepen aan de trap voor het vroegere directie gebouw.
Gelegenheid tot ontschepen van zware lasten heeft men op de Rijkswerf. Drinkwater en kolen zijn steeds verkrijgbaar. Het havenbeheer rust bij het Rijk. De chef van het Torpedo-atelier op de Rijkswerf is havenmeester.

Aandoen van de haven: Grote schepen moeten of met stil water op de haven komen, of recht in de stroom, het benedenstroomsche havenhoofd naderen met het voorschip daarlangs meren, een koptouw op het hoofd zetten en op die wijze het schip naar binnen dwingen. Kleine snelvarende schepen kunnen bij plaatselijke bekendheid naar verkiezing handelen.
Voor den stroom loopen zij met matige vaart, langs den spitstonkant, en sturen met meervaart, kort langs het bovenstroomsche hoofd, naar binnen. Bij eb kan men het O.hoofd zeer dicht naderen; bij vloed blijft men, behalve in het felle van het tij, op enige afstand van het W.hoofd.
Kleine schepen met weinig vaart werken bij voorkeur in de stroom op. Zij naderen in den stroom aan de spitstonkant tot de haven geheel open is, scheren in een koers, die slechts weinig verschilt met de havenas, en de haven open houdende, met weinig vaart over tot op korten afstand van het bovenstroomschehoofd en dwingen dan het schip met roer, en dien mogelijk met de schroeven naar binnen.
Voor de stroom houdt men de N.wal, nadert in een schuinen koers met matige vaart het bovenstroomse hoofd met het voorschip tot op weinige meters en zet nog voor het schip gebekt is, aan.
Van af 2 uur voor hoogwater zij men indachtig aan de neer, welke om de kop van het W.havenhoofd uittrekt. Opgepast moet worden voor de schuine schoren der kaden. Bij het binnenkomen of uitlopen houde men geen sloepen in de davits of langs zij.
Het aandoen van de Marinehaven is verboden, wanneer overdag op één der havenhoofden een roode vlag of ’s nachts twee roode lichten naast elkaar worden getoond

Koopvaardijhaven. Richting NN.O. 400 M. lang en 60 M breed, havenmond 50 M. breed. De diepte wordt door baggeren 2 maal ’s jaars gebracht op 49 dM. bij gemiddelde L. L. W. S. (= 11 dM. N. A. P.), doch niet kan altijd op de volle diepte gereken worden. Achter in de haven wordt de diepte gewoonlijk niet meer dan 45 dM. Zelf registrerende peilschaal op een terp, nabij het worteleinde van het O.havenhoofd,een geëmailleerde peilschaal tegen de kaaimuur beO. de schutsluis. De haven wordt gevormd door twee hoofden met beschoeiing; beide oevers hebben een basalt glooiing. Schepen moeten van uithouders gebruik maken om bij laagwater niet geboeid te raken; voor sloepen ligplaats aan trappen en aanleg hoofdjes aan weerzijden.
Er is een 1-tons kraan aan de W.havenkant, bij het laadhoofd van de Torpedodienst. Drinkwater en kolen zijn steeds verkrijgbaar.
Het havenbeheer berust bij het Rijk. Havenmeester is de Technisch – ambtenaar van den Rijkswaterstaat.
Een rode vlag overdag of een twee roode lantaarn ’s nachts op het W.havenhoofd geven aan, dat binnenkomst in de haven verboden is. Wanneer de haven, hoewel niet geheelvrij, toch toegankelijk is, wordt een gele vlag op het W.havenhoofd geheschen. Spuien wordt aangegeven door de spuivlag aan den vlaggestok beO. de schutsluis, ’s nachts door drie roode lantaarns in een gelijkzijdigen driehoek met de top naar boven.

Aandoen van de haven. Het tij is hier nimmer een bezwaar. Met eb neemt men de haven steeds in stroom en stuurt ongeveer in het merk: ‘Oudenhoorn in de kribbakens beO. de Koopvaardijhaven’ (niet daar binnen komen ) langs de Marinehaven. Met vloed kan men de haven in of voor de stroom nemen. Vanaf 2 uur voor hoogwaterzij men indachtig aan de neer, die naar het W.havenhoofd zet.
Schepen die niet glad buitenboord zijn, moeten bij laagwater ongeveer 10 M. vrij van het W.hoofd blijven;blijft men te ver van dit hoofd, dan loopt men voor tegen het modderbankje aan den binnenkant van het O.hoofd, het geen evenwel geen kwaad kan. Gedurende het spuien wacht men tot de eb afgaat.
De haven verlatende, dient men vooruit stomende een krachtige machine te hebben om den kop in een fel tij te dwingen. Deze niet bezittende, laat men het felle tij afgaan.

Tramhaven: is 200 M. lang en 60 M. breed. De richting is NO.ZW. de diepte bedraagt 35 dM. bij gemiddelde L. L. W. S. (= 11 dM.- N. A. P.).
Aan de O.zijde heeft men gedeeltelijk kaaimuur, gedeeltelijk steenglooiing, aan de W.zijde steenglooiing, waarvoor aanleg steiger en ponton.
Schepen vinden ligplaats aan de kaaimuur aan de O.zijde. Aanleg steiger en ponton moeten vrij blijven voor de tramboot. Sloepen kunnen aanleggen aan de W.zijde en aan de trappen. Er is een 15 tons kraan van de tramwegmaatschappij.
Het haven beheer berust bij het Rijk. Havenmeester is de sluismeester van het Voornsche Kanaal.
Het aandoen en uitvaren van der tramhaven is niet geoorloofd, wanneer aan de Westzijde daarvan wordt getoond overdag een blauwe vlag en des nachts twee blauwe lichten; het aandoen bovendien ook niet wanneer aldaar wordt getoond; overdag een roode bal en des nachts een rood licht.

Hellevoetsluis 28 oktober 2011
J. C. H. Jansen
Redactie: A. C. Pieké

uit; BIJLAGE III VAN DEN ZEEMANS GIDS
VOOR DE NEDERLANDSCHE KUST 1927.
Uitgegeven: door het Ministerie van Marine, afdeling Hydrografie.
No: 106- 1927