Indeling van de ‘Stelling Hellevoetsluis’

Er was met het in werkingtreden van de Vestingwet van 1874, de situatie ontstaan waarbij de autonome gemeenten, de vesting Hellevoetsluis, Nieuw-Helvoet en Nieuwenhoorn, waren opgenomen in de ‘Stelling van de Monden der Maas en van het Haringvliet’. De nieuwe linie liep van de vesting Brielle via de Rijksstraatweg, het werk aan de Penscherdijk en fort op de Noorddijk naar de vesting Hellevoetsluis. De verdedigingslinie, in 1883-1884 gereed gekomen was naar het westen gericht waarbij tevens een inundatie kon worden ingesteld.
De zuidelijke helft van deze linie werd de ‘Stelling Hellevoetsluis’ genoemd.
De stelling bestond uit de vakken en subvakken, de vesting Hellevoetsluis, het vak Nieuwenhoorn en Nieuw-Helvoet met subvakken.
De vakgedeelten van Nieuwenhoorn werden gedurende de mobilisatie 1914-1918, gezien vanuit het zuiden als volgt benoemd:
1: vak Tivoli, tussen de Groene- en Moriaanseweg
2: vak De Zwaan, tussen de Moriaanse en Stoofweg
3: vak Nieuwenhoorn, tussen de Stoof- en Lageweg t.h.v. de Pauwesteeg
4: vak Welgelegen, tussen de Lage- en de huidige Ravenseweg.
De vakgedeelten waren bezet met een compagnie of reservecompagnieën van het 37e Bataljon Landweer Infanterie.
– In het vak Nieuwenhoorn: Comp. 4-37.
– In het vak De Zwaan:  Res. Comp. 2-37.
– In het vak Tivoli:  Res. Comp. 3-37.
– In het vak Welgelegen: Res. Comp. 4-37.
De grenzen van de vakken liepen door twee toenmalige gemeentegrenzen t.w. die van de gemeente Nieuw-Hellevoet en van de gemeente Nieuwenhoorn.
Binnen de gemeente Nieuw-Helvoet vielen:
– een deel van het subvak Nieuwenhoorn, bij het fort aan de Noorddijk
– een deel van het subvak de Zwaan
– het subvak Tivoli.

Er waren drie linies van loopgravenstelsels. De 1ste linie begon bij de vesting, bij het Hollands Bolwerk en liep door de polder langs de Smitsweg, richting Stormweg en vervolgens naar de Vingerlingseweg, daar aansluitend op de Rijksstraatweg. Dit stelsel lag bewesten de Rijksstraatweg. Direct en parallel aan deze weg, de 2de linie. Langs de Oostdijk bevond zich het 3de loopgraafstelsel.

Legering: in de vesting Hellevoetsluis en het vak Nieuwenhoorn waren de militairen in de barakken of op de fortificatiën per sectie gelegerd. Nieuwenhoorn had een kantine bij de ingang aan de oostzijde van het fort.
De legering van het werk aan de Penscherdijk was deels in het fort en in de naast gelegen barakken bij de boerderij Esterenburg. Daarnaast waren er op voornoemde locaties de nodige inkwartieringen op boerderijen en bij private personen.
In Nieuw-Helvoet bevonden zich barakken, onder andere op de locatie van de huidige camping ‘het Weergors’.

opmerking: De Landweerwet dateerde vanuit 1901, de wet komt te vervallen, met de invoering van de Wet op de Dienstplicht in 1922. (Met de oude wet van 1901, viel men 8 jaar onder de militieplicht, daarna volgde nog 7 jaren landweerplicht).

Het werk aan de Penscherdijk en het fort aan de Noorddijk.
Uit het voorgaande zou men wellicht kunnen afleiden, dat met de verkoop van de gronden en de afgraving van de oude batterijen na 1888, Voorne niet meer te verdedigen zou zijn. Het tegendeel vindt haar bewijs in de twee nieuwe aangelegde werken, tussen Brielle en Hellevoetsluis, het werk aan de Penscherdijk en het fort aan de Noorddijk. De fortificaties bevinden zich op een eiland, zij zijn met een brug, over de gracht, met de omliggende gronden verbonden. Het middenstuk van de brug, dat waarschijnlijk uit los plankier bestond, kon worden verwijderd.
De gebouwen en aardwerken dateren het jaar 1883 en bezitten een identieke indeling, waarvan het bomvrije wachthuis, de kern de forten, dezelfde indeling heeft. Te weten zeven afdelingen, de remise, kruitmagazijn, een verbindingsgang bergplaats, telefoon- en telegraafvertrek, officiers en gescheiden wachtverblijf.

De fortificatiën worden in de registers als volgt omschreven:
– Batterij aan de Penscherdijk dient tijdens de inundatie en oorlogstijd, de voorgelegen westelijke sector met dijk, met haar geschut te bestrijken.
– Batterij aan de Noorddijk, bestrijkt met haar geschut, de voorgelegen westelijke sector, met in het centrum, de naar het westen lopende Noorddijk, zijnde dat de dijk dwars door de inundatie leidende, belangrijk is als acces en komkering.
Belangrijke factor was dat van uit Hellevoetsluis noch van uit Brielle, de locaties met de voornoemde sectoren, onvoldoende met artillerievuur konden worden bestreken.

Het fort aan de Noorddijk en het werk aan de Penscherdijk, speelden nog een rol in de 2de wereldoorlog van 1939-1945, waarbij het Duitse leger, beide forten met luchtdoelartillerie uitrustte, tegen de voortdurende luchtaanvallen van de Engelse luchtmacht op Nederland en Duitsland (zie 5de periode).
Voor de toekomst, maar zeker in de 21ste eeuw, zullen de beide forten een recreatieve functie worden toebedeeld, waarmee kunnen worden behouden.
Zij zullen daarbij fungeren als een rustpunt in het Zuid-Hollandse landschap.

De kustbatterij de Quack
De batterij kreeg in 1911 een vernieuwde aandacht, in die zin om daar een geheel nieuwe kustbatterij in de polder De Quack aan te leggen. Deze locatie aan het Haringvliet in de voormalige gemeente Nieuw-Helvoet, zou moeten worden uitgerust met lichter maar snel vurend geschut. De gedachten gingen daarbij uit naar een klein pantserfort. De kosten werden begroot op 3 miljoen gulden, deze kosten werden te hoog geacht, het fort is nooit gebouwd.
Ter dekking van de in het Haringvliet gelegde torpedoversperringen, werden bij de Quack wel twee snelvuurkanonnen van 7.5 cm L 30 opgesteld.

De kustbatterij Vesting Hellevoetsluis
Deze locatie bleef strategisch belangrijk. In 1911 bezat de vesting 13 kanonnen van 24 en 6 van 12 cm. In Brielle stonden nog 4 stukken van 12 cm deze hadden een bereik van 12,5 km waarbij een vijandelijke landing op Voorne samen met de batterij van Hellevoetsluis zou kunnen worden gestoord.

De bewapening van batterijen uit de 19de eeuw in de stelling Hellevoetsluis.
Het geschut van het Regiment Kustartillerie (RKA) van de Koninklijke Landmacht (KA) en de Vesting artillerie (Vest.A) bestond uit veldgeschut, geschut van pantserforten en overtollig scheepsgeschut. Het was in meerdere varianten en kalibers voorhanden en dateerde veelal uit de laatste kwart van de 19de eeuw.
Sinds 1881, was de artillerie uitgerust met gewone granaten, later met brisant granaten en kartetsen. Globaal kan er worden gesteld, dat men tot 1860 nog met ronde projectielen schoot. Tussen 1860 en 1875 verscheen de puntprojectiel met nokken voor de getrokken voorladers.

Vanaf 1873 waren deze projectielen er met loden of koperen geleidebanden, voor het achterlaad geschut.
Helaas zijn er totnogtoe geen specifieke gegevens bekend omtrent de bewapening van de forten in de linie van Voorne, vanaf hun gereedkomen in 1883. De volgende gegevens zijn gedistilleerd uit voorhanden zijnde boekwerken en registers.
Voor de forten waren de meest gangbare stukken:
1: het getrokken voorlaad kanon van 30 pond op vestingaffuit
2: het gladlopig voorlaad kanon van 30 pond op walaffuit
3: het kanon 12 cm kort, getrokken achterlader in gevoerd bij de Vest. A in 1873.

Om een indruk te geven van het geschut volgen hier een aantal specificaties.
De onder de eerste twee punten genoemde kanonnen verschillen, buiten hun affuiten, in uiterlijk weinig van elkaar

Kanon van 30 pond zwaar en licht
Type: getrokken voorlader. Kust en vestinggeschut.Deze komen voort uit de voormalige kanonnen van 24, 18, 12 pond en 12 pond kort, die opgeboord zijn en voorzien van trekken.
Materiaal: brons aantal trekken: 6.  Kaliber 16 cm.  Lengte kanonloop: zwaar 3.4899, lichte kanonloop 3.3651. Gewicht kanonloop zwaar: 2770 kg, kanonloop licht: 2085 kg.
Munitie: puntkogel en granaat.en de kartets van 26.1 kg.
Affuit: walaffuit met kleine raden van 663 kg, die met de grote raden 116 kg meer.
Ingevoerd bij KB van 20 mei 1861.

Aangenomen kan worden dat het fort aan de Noorddijk en het werk aan de Penscherdijk de kanonnen van 30 pond op hun emplacementen hadden staan. Het zou niet onmogelijk zijn dat op deze forten het in 1848 ingevoerde kanon nog aanwezig was. Dit kanon had een gladde loop met een kaliber van 9 cm en het verschoot kartetsen met 210 kogels van 92 gram.
Inmiddels had de artillerie-inrichting te Delft een nieuw kanon ontwikkeld, de 12 cm kort, welke voor meerdere doeleinden geschikt was. Dit kanon had de volgende specificaties:

Kanon van 12 cm. kort
.
Type: getrokken achterlader:  materiaal: brons en hardbrons  aantal trekken: 12.  Fabriek: artillerie-inrichting te Delft.
Lengte schietbuis: 210 m  Gewicht: 915 kg Gewicht vuurmond: 1550 kg Affuit: komt overeen met de belegeringsaffuit van de 15 houwitser kort.
Men kent de hoge affuit, de lage affuit en de kazemataffuit.
Munitie: de buskruit en grote kartetsgranaat in verschillende gewichten. Max. dracht: 3500 m.. Bediening: 1 onderwijzer en 3 kanonniers. Ingevoerd: bij de vestingartillerie in 1873.
De vuurmond komt voort uit de voormalige 12 ponder van het veldgeschut.

opmerking: de kartets. Deze werd vroeger de blikken doos genoemd. De kartets is bestemd voor nabije verdediging. De blikken doos is gevuld met een groot aantal ronde kogels die zich als een schot hagel over het doel verspreidde.
Brisantgranaatkartets: deze door de Nederlandse kolonel P. D. van Essen uitgevonden granaatkartets bezat een kop met brisante springlading voorzien van een schokbuis met de mogelijkheid tot tijdinstelling. De granaat verving het 1ste type kartets.

Auteur: J.C.H. Jansen
redactie: A.C Pieké