Stelling monden van de maas, inundatie Voorne

Stelling monden van de Maas en het Haringvliet.

Inundatiegebied Voorne 1906

De verdediging van Voorne-Putten was er opgericht om te voorkomen, dat het eiland werd gebruikt als springplank om via de toch ‘zachte onderbuik’ van de Nieuwe Hollandse Waterlinie de Vesting Holland, binnen te vallen.
De stelling van Voorne, is in belangrijke mate gebaseerd op het systematisch gebruik van water in combinatie van een te ontwikkelen en een te onderhouden inundatiesysteem, waarbij de kennis van de geografische omstandigheden als uitgangspunt dient, met vestingen, forten en werken als sluitpost.

Het inundatiesysteem van Voorne, algemeen.
In en rond 1900 meende men sterk, dat de organisatie van de strijdkrachten alleen afhankelijk was van de geografische toestanden, zoals de vorm van het landschap, maar zeker in het geval van een waterlinie, de grondgesteldheid van het vermoedelijke oorlogstoneel. Vanuit deze visie lijkt het mogelijk om een algemeen overzicht te kunnen geven aan het inundatiesysteem van Voorne.
Het polderlandschap van Voorne leent zich algemeen niet voor grote cavalerie en zware artillerie verplaatsingen. De smalle polderwegen in het westen van het eiland zijn moeilijk voor offensief of defensief optreden te gebruiken, niet voor de verdediger noch voor de aanvaller.
De geschiedenis heeft duidelijk aangetoond, dat troepen die niet gewend zijn aan een vochtig klimaat en de natte bodemgesteldheid, door een hoog grondwaterpeil in het westen van ons land, grote verliezen door zieken leden.
De Engelsen en de Russen verloren in 1799, tijdens de inval in Noord=Holland, bij de gevechten, bijna 10.000 man aan doden en gewonden, terwijl ook nog eens 10.000 man in hospitalen waren opgenomen, waarvan velen aan hun kwetsuren stierven. Ongunstiger was het met de bezetting van Walcheren door de Engelse troepen in 1809 er sneuvelde slechts 217 man, de ‘Zeeuwse koorts’ eiste 4175 slachtoffers. Duidelijk is, dat water en klimaat, hier hand in hand zijn gegaan. Op ander fronten waar minder of geen water aanwezig is, zal de geografische toestand op een andere wijze een meer belangrijker rol kunnen spelen.

Zoals eerder uiteen is gezet heeft ons land, op het einde van de 19de eeuw gekozen voor de neutraliteitspolitiek. Mede door de eigenaardige ligging van ons land, tussen de twee grootmachten Duitsland en Engeland, waarbij de situatie ontstond die vroeg om een sterk defensieapparaat.
Juist neutraliteit vroeg aan leger en vloot om in een toestand te verkeren, waarbij zij met kracht tegen iedere schending van ons gebied zou kunnen optreden. Lange mobilisatie zal daarbij een forse aanslag op ‘s land kas plegen, waarbij het land onder zware economische druk komt te staan. Dit alles binnen het kader van: ‘voorkom een boze buurman’.

Het doel van “De West Voornsche inundatie”.
Bij de afsluiting van de vaarwaters nabij Hellevoetsluis, blijft voor de tegenstander de mogelijkheid bestaan meer westwaarts op Voorne te landen. Gebeurt dit, dan moet dit worden voorkomen of gestopt, doormiddel van het stellen van een inundatiesysteem op het westelijk deel van Voorne, dat tegen de hogere gronden zal worden gekeerd.
In het oosten steunt de linie op de vestingwallen van Brielle, de Hoofddijk, de Oostdijk en de Westdijken van het Voornsche Kanaal.
De vestingen Hellevoetsluis en Brielle vormen daarbij de vleugelsteunpunten van deze stelling, terwijl op de door de inundatie lopende accessen, het werk op de Penscherdijk en het fort op de Noorddijk de doorgangen in de linie controleren, waarbij het hoofddoel blijft de militaire tegenstander zoveel mogelijk een deel van het terrein te ontzeggen, door dit onder water te zetten.

Als de tegenstander dit gebied wil passeren, dan was hij op Voorne gedwongen om dit te doen over dijken of ander hoog gelegen gedeelten of passages door het inundatiegebied. Dit dwingt de aanvaller tot het vormen van ongunstige militaire formaties, hieruit volgt dat inundaties in principe, een zuiver passief doel hebben.

De inundatie.
Het instellen of de opheffing van een inundatie, is uit militair technisch oogpunt in beide gevallen van even groot belang.
De inundatie op Voorne is van een aantal zaken afhankelijk, zoals de infrastructuur van de dijkwegen, sloten en kanalen, met bijbehorende verbindingen de zogenaamde boezemwateren, kortweg ‘de boezem’ genoemd en de manier van inlaten van – en lozing op buitenwaters. Laatst genoemden zijn sterk afhankelijk van de vigerende waterstanden.
Lozing op een buitenwater, is afhankelijk van het verval van het Haringvliet en het Zeegat van de Brielsche Maas van groot belang om een inundatie op te heffen, of in werking te stellen, het laatste gebeurde alleen als snelheid geboden was. Immers bij deze manipulatie werd zout water ingenomen om de inundatie tot stand te brengen. Voor de waterlinie tussen Brielle en Hellevoetsluis, waren de volgende zaken rond de jaren 1900 van belang:

– De lozing van de boezems van de ‘Stelling van de Monden van de Maas’, waar de inundatielinie deel van uit maakte, waren afhankelijk van de buitenwateren met hun ‘verval’, te weten het verschil tussen eb en vloed van het Haringvliet en de waterstand in het Kanaal door Voorne en de Brielsche Maas. 
– De boezem van het spui van de haven van Brielle loost door een sluis op de haven van Brielle.
– De boezem van Nieuw Hellevoet, Quack polder, Sint Anna polder en het Schapengors loost op de Marinehaven van Hellevoetsluis. De polder Nieuw-Hellevoet loosde ook op het Voornsche kanaal.
– Het kanaal door Voorne loost voornamelijk op het Haringvliet via de schutsluis te Hellevoetsluis. De boezemstand wisselt hier tusschen 0.70 M.- A.P. en 0.40 M.+ A.P. 

Ook het gemiddelde verval van de zeegaten rond de jaren 1900 is bekend:
het Zeegat van de Maas.
Dit zeegat ook wel het Brielsche Zeegat genaamd, is voor de zeevaart van geen belang meer. De sterke verzanding en de daardoor, ontstane zeer ondiepe buitendrempel (-12 dm), is de oorzaak dat dit vaarwater niet meer gebruikt wordt. Het gemiddelde verval voor dit zeegat bedraagt 16 dM.

Het Zeegat van Goeree.
Over de buitengronden, den zogenaamde Hinder, leiden de vaarwaters het Noordergat en het Bokkegat naar de haven van Hellevoetsluis. In deze vaarwaters wordt een buitendrempel aangetroffen, waarop voor het Noordergat als minste diepte 34 dM en voor het Bokkegat als minste diepte 41 dM wordt gelood.
Voorts het vaarwater ‘De Lens’, dat langs de Quack loopt langs Hellevoetsluis tot het Haringvliet.
Beide vaarwaters verenigen zich bij. de Ribben’ en dragen dan den naam van Rak van Scheelhoek, welk vaarwater naar Hellevoetsluis leidt.
Onder den wal van Goeree loopt het Slijkgat, meer binnenwaarts Zuiderdiep en vervolgens Aardappelgat genaamd. Op den buitendrempel van het Slijkgat staat als minste water 54 dM; deze drempel is voortdurend aan uitschuring onderhevig. In het Aardappelgat is ten behoeven van de scheepvaart een geul gebaggerd, waarin de diepte op 55 d.M. wordt onderhouden.

Het Rak van Scheelhoek en zijn verlengde, het Haringvliet, worden van het vaarwater, dat onder den wal van Goeree loopt, gescheiden door de Garnalenplaat, den Scheelhoek en de Slijkplaat.
Het Pampus en de Veermansgeul, twee ondiepen betonde dwarsverbindingen, doorloopen laagten tussen bovengenoemde banken.

Het marine Etablissement Hellevoetsluis
Hellevoetsluis is een marine etablissement, het heeft 2 havens, eene marinehaven en een koopvaardijhaven, die in open gemeenschap staan met het buitenwater.
De koopvaardijhaven heeft een lengte van 400 M. en eene minste diepte van 4.60 M.; zij vormt den Z. lijken toegang tot het Voornsche Kanaal en is daarvan door eene schutsluis gescheiden. Het gemiddeld ‘verval’ voor Hellevoetsluis bedraagt 18 dM
Het in werking stellen van de inundatie:
– door de afwatering van de polders te beletten.
– door water aan te voeren of in te laten.

Regenwater en kwel, kunnen als bron voor inundatie worden aangewend, mits de afwatering wordt belet. Men vertrouwt hierbij op natuurlijke bronnen, die op toevalligheden berusten.
Het water aanvoeren vanuit de boezemwateren is een goede en betrouwbare mogelijkheid, dit kan in eerste instantie vanuit dit systeem, mits het voorhanden zijnde volume van het boezemwater, overeenstemt met het te bevloeien oppervlak van de linie. Uitgaande dat het te bevloeien oppervlak een waterhoogte van 4dM zal krijgen, zal de capaciteit van het boezemwater op het eiland Voorne, zeker als men het water in het algemeen, enigszins bevaarbaar wil houden, onvoldoende zijn. Grote- en kleine rivieren zijn voor het eiland Voorne van minder betekenis, gezien het milieu van het water, in de 19de en de 20ste eeuw al snel van brak naar zout ging, dit in samenhang van het debet van de grote rivieren, zelf zijn zij weer afhankelijk van smeltwater en regenval. Samen met de zee, blijven zij als belangrijkste en onuitputtelijke bronnen over.
In het Voornse inundatiesysteem lijkt de zee van het meeste belang, er is altijd de mogelijkheid dit systeem tijdens eb en vloed bij te stellen.
Bij de linie behoort een complex sluizen en een diversiteit van duikers, waarvan de sporen in Brielle en Hellevoetsluis nog terug te vinden zijn en waarvan sommige nog dienst doen in de waterhuishouding van het eiland. Het systeem maakte het mogelijk om water toe- en afvoer te reguleren en waarbij de hoogte van het water in het inundatiegebied, dusdanig werd gecontroleerd, dat bevaarbaarheid van het geïnundeerde gebied van Voorne de werd voorkomen.

fotoarchief Oudheidkamer

Belangrijkste onderdelen van het inundatiesysteem.

– De capitale- of vestinggracht.
Het water van deze gracht was een onderdeel van de verdediging van de vesting en had sinds het midden van de 17de eeuw mede de taak in de afvoer van het water van de omliggende polders, ‘de Quack’, ‘t Schapengors’, de St. Annapolder en de polder van Nieuw-Hellevoet. Doormiddel van de sluis in de Oostbeer, zuidoostelijke vestinggracht en de sluis in het Oost-Hoornwerk of bastion VIII, werd het water geloosd, via de Haven op het Haringvliet. Bij hoogwater in het buitenwater, kon door het openen van sluizen en duikers, via deze watergangen, de eerder genoemde polders worden geïnundeerd.
– De duikersluis in het hoornwerk oost, bastion VIII.
De sluis in de Oostwaterkering, was nodig voor de afwatering van de polders, die via de oostelijke vestinggracht liep en maakte deel uit van het inundatiesysteem. Oorspronkelijk gebouwd als getijdensluis in het begin van de 19de eeuw, eerder afgedamd, daarna terug in gebruik en vervangen door een eigentijds type.
– De Oostbeer.
In de beer is een sluis aangebracht om het water van de polders af te voeren, via de sluis in het hoornwerk van bastion VIII.
De sluis was in gebruik als inundatiesluis en maakte als zodanig deel uit van het inundatiesysteem van de ‘Stelling Hellevoetsluis’.
– De duikersluis in het hoornwerk west, bastion I.
De duiker in de westwaterkering, was niet belangrijk voor het inundatiesysteem, zij loosde haar overtollige water van de zuidwest gelegen kapitale gracht, in de haven naar het Haringvliet. De noordelijk gelegen Westbeer en de aanliggende dijk waren hierbij de hoofdwaterkering in de vestinggracht en de scheiding tussen het zoute- en het brakke water.
– De spui- of inundatiesluis.
Onder de courtine IV-V, in de meest noordelijk gelegen punt van het ‘GrooteDok’ en een vijftig meter ten westen van de Briellerpoort, bevindt zich, ondergronds een sluis waarmee een snelle inundatie van de noordelijk gelegen Stelling-Hellevoet kon worden gesteld. De sluis, van origine spuisluis, dateert 1605, zij verbond het grote dok onder de courtine door met de noordelijk deel van de vestinggracht, waarbij via een duiker op de noordelijke oever aansluiting werd gevonden met de Nieuw-Helvoetse Wetering. De sluis is in 1934, in overleg met het Hoogheemraadschap dichtgemetseld.

fotoarchief Aan de rechterkant van de brug de noordelijke ingang van de inundatie- of Noordsluis

Opmerkingen:
In de dijklichamen van de Noorddijk en dat van de Penscherdijk, bevinden en bevonden zich duikers om verbinding tot stand te brengen tussen de geïnundeerde gebieden, dit om het gebied tussen voornoemde dijken te bevloeien en te reguleren. De auteur kent slechts een zo’n sluisje in de Penscherdijk. Door het vergraven en het overbodig zijn, zijn anderen onderdelen van het systeem verloren gegaan.

Bibliografie:

– Bijlagen van de zeemansgids, voor de Nederlandsche kust. Uitgaven van het Ministerie van Marine, Afdeling Hydrographie 1927.
– Militaire Aardrijkskunde van Nederland, door H. Wijnaedts en P. H. A. de Ridder, leraren der K.M.A. Breda 1906.
– Eigen archief en onderzoek van de auteur.
– Fotoarchief Oudheidkamer

Hellevoetsluis 9 juli 2011
Auteur J. C. H. Jansen
Redactie: A. G. Pieké