Straf- en Tuchtrecht – 17e en de 18e eeuw

HET STRAF- EN TUCHTSYSTEEM OP DE VLOOT,
DE VERENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE
EN DE MARINE VAN DE REPUBLIEK
IN DE 17e EN 18e EEUW

Inleiding:
In dit opstel is het accent gelegd op het straf- en tuchtsysteem in het tijdvak van de 17e en 18e eeuw, op de schepen van de vloot, V.O.C. en de marine van de Republiek.
De keuze voor dit tijdvak is gemaakt, omdat in deze periode de Republiek zijn belangrijkste rol als marine natie en de V.O.C. als handelsonderneming, hun grootste rol speelden. In het kort zal worden weergegeven om zaken zoals werving, artikelbrief, straffen, de mogelijke oorzaken hiervan te belichten en of het straf- en tuchtsysteem hierbij functioneerde.

Denkend aan strafsystemen zal een ieder zich herinneren, de muiterijen op het marineschip de ‘Zeven Provinciën in 1933 en op de Engelse koopvaarder ‘Bounty’ in 1789. Deze muiterijen staan bekend als de ergste vorm van schendingen van het tuchtsysteem. De straffen hierop waren dan ook overeenkomstig.
Het tuchtsysteem hield meer in dan het voorkomen van muiterij. In de artikelbrief, die voor aanvang van iedere reis werd voorgelezen aan de bemanning, stonden alle gedragsregels vanaf het houden van godsdienstoefeningen aan boord tot aan de illegale verkoop van tabak en brandewijn, dit alles voorzien van de bijbehorende straffen en boetes bij overtreding van deze artikelen. De artikelbrief gold voor de gehele bemanning van schipper of kapitein tot aan de scheepsjongen.

1 Werving:
Hoe werd in de tweede helft van de achttiende eeuw een vloot bemand. In de eerste plaats kwamen de officieren, dezen hadden dikwijls een officiersplaats geërfd of gekocht, daarnaast was er de enthousiaste jonge adelborst die carrière bij de vloot wilde maken. Vaak voeren aankomende officieren mee op aandrang van hun familie, die reeds als officier aan boord diende of kende men elkaar van eerdere reizen en acties.
De kern van de lagere bemanning bestond uit matrozen, scheepsjongens, tamboers, kwartiermeesters, konstabels en chirurgijns, die als de kapitein van het schip en de reis hun aanstond, meest vrijwillig op de scheepsrol tekenden of dit voor zich lieten doen.
Het tekort aan lager scheepsvolk werd door listige ‘ronselaars’ in kroegen en bordelen geronseld, dit onder genot van bier en wijn en waarbij de ‘beschonken lieden’ het slachtoffer werden van hun eigen slemppartij, doordat zij onwetend in hun dronkenschap een paraaf of een kruisje hadden gezet onder een contract waarbij zij zich dikwijls voor een reis voor onbepaalde tijd verhuurden.
Deze lieden, die ‘het schuim der natie’ werden genoemd, kregen het berouw van hun zonden gepresenteerd als zij hardhandig door de ronselaar en een aantal zeesoldaten aan boord werden opgesloten, totdat het schip van wal was gestoten.
De maritieme geschiedschrijver, De Hulle, oordeelt niet mals over de scheepsvarenden, wanneer hij een reiziger in 1711 aan het woord laat komen, die op een compagnieschip naar Indië ging: ‘Er is geen bandelozer dier dan een matroos’ en ‘zaten de officieren hun niet zo scherp met straffen achterna, zij zouden onder dat ruwe gespuis hun leven geen ogenblik zeker zijn’.
Het lagere scheepsvolk, werd op de schepen met een ijzeren discipline in toom gehouden, want deze lieden afkomstig uit de lage en verachtelijke klasse, de kapitaal- en bezitloze van de maatschappij, konden een broeinest van muiterij worden als de zaken uit de hand liepen.
Omstandigheden zoals slechte voeding en gezondheid speelden een belangrijke rol. Gelegen in haven of op de rede, leidden zij dikwijls tot desertie, op zee tot oproerige toestanden die een enkele keer uitmondden in muiterij.
Voornoemde zaken teisterden ook de officieren en eisten voortdurende aandacht.

2 Artikelbrief:
De artikelbrief, die bij aanvang van iedere reis werd voorgelezen, was een soort van contract en instructie ‘zaakende den oorlogh ter zee’ waarin in de handhaving van regelmaat en orde aan boord van een schip werd geregeld.
Zij was de garantie dat, voor ieder lid van de bemanning, bij nalatigheden of een ongedisciplineerd gedrag, voor een ieder in dezelfde straf voorzag. Zij bood de strafopleggers de mogelijkheid om de mate van straf zelf in te vullen, dat deed voor sommige vergrijpen de straf gunstiger uitvallen dan vermoed. Zeker met de doodstraf werd op zee de hand gelicht, uit de journalen blijkt dat over de toekenning van deze straf op zee, deze slechts een enkele keer werd voltrokken. Bij behandeling door krijgsraden aan de wal werden hogere straffen uitgesproken, maar dan betrof het meestal gevallen van muiterij. De artikelbrief regelde allerlei zaken, ook die ten aanzien van de godsdienst. Een voorbeeld hiervan is:
‘articulbrief en instructie zaakende den oorlogh ter zee, den 8 april 1702’.
Artikel 2 bepaald:
‘Alle die geene, die hem de kapitein in het leesen van Godts woordt, het doen van het Gebedt, met laghen, klappen, of andere ongelatigheyt, onbehoorlyck of ontughtigh aansteldt, sal terstondt voor den Mast gesteldt, ende van syn Quartier gelaerst (1) werden, en daarenboven een scheeling verbeuren voor den Provoost’.
Doordat er meerder nationaliteiten en godsdienstige opvattingen aan boord voorkwamen waren moeilijkheden ten aanzien van alleen al dit artikel te voorzien.
Dobbelen en spelen was verboden, dit om onenigheid te voorkomen. Diegene die daarop werd betrapt werd in de boeien gezet voor acht dagen op ‘water en brood’.
Het aan boord brengen van vrouwen voor ‘vertier’ werd verboden bij artikel 52: ‘niemandt en sal hem vervorderen, het zij Edel of Onedel, groot of kleyn, eenige Vrouwspersoonen t’scheep te brengen, op verbeurde van daar over na gelegenheyt van saacken gestraft te werden’.
Dat ook officieren onder de tucht van de artikelbrief vielen, blijkt uit het feit, dat als zij de hun opgelegde zorg voor de dagelijkse en wekelijkse reiniging van het schip verzuimden met het daarbij behorende ‘branden van sissers'(2), werden bestraft met het verlies van twee maanden gage.
Geweld dat tegen de kapitein, schipper en/of officieren werd gebruikt werd gestraft door middel van artikel 7 uit de artikelbrief:
‘niemandt en sal hem vervorderen sijnen Capiteijn of sijne Gecommitteerden enigh geweldt of overlast te doen met dreigementen of andersints, op verbeurte van den lijve’. (doodstraf).


3 Straffen en bijstraffen:
De strafmaat hing af van de aard van het vergrijp, de omstandigheden en waar de strafzaak plaatsvond. Was dit op een schip alleen, in eskaderverband, of aan de wal. De strafmaat hing mede af van de strengheid van de marineofficieren.
De doodstraf aan de wal, bestond uit het ophangen aan de galg, voor officieren kwam ook onthoofding voor. Wurging (3) en radbraken (4) werden minder toegepast.
Gehangenen werden vaak niet begraven, maar bleven in een speciaal touwharnas hangen, tot zij ‘door de lucht en de vogelen des hemels’ waren verteerd en daar tot afschrikwekkend voorbeeld dienden.
Scheepsstraffen waren ‘harquebussering’ waarbij de betrokkene aan de grote ra hing en werd gefusilleerd. Ophanging aan de grote mast en het levend overboord werpen waren de specifieke scheepsstraf, voor doodslag en de ‘stomme zonden’ (homoseksualiteit). Bij dit laatste vergrijp, werden de betrokkenen aan elkaar gebonden en overboord gegooid.
Aan boord werden sommige straffen, zoals radbraken en onthoofding, niet uit gevoerd, omdat een kundige scherprechter ontbrak.
Naast de ‘straffen des doods’ werden het driemaal kielhalen als bijkomende straf gezien, met toevoeging van een bijstraf, zoals het vele malen ‘laersen’ van de veroordeelde. De opzet hierbij was, dat de veroordeelde wel bleef leven, voor het ‘laerzen’ was het maximum aantal slagen op tweehonderd bepaald.
Een andere zeestraf was het ‘van de ra lopen’. De betrokkene werd aan handen en voeten gebonden en aan de zijn voeten met lood verzwaard, waarna hij gehangen aan een touw, van de grote ra werd gestoten en tot de nok van de ra opgehesen, het touw werd dan los gelaten, waardoor de gevonniste met vaart onder water verdween. Als de merklap van de hijslijn het water bereikte werd het slachtoffer weer opgetrokken. Dit mocht hooguit driemaal gebeuren, eventueel met de bijstraf van ‘laersing’. Een andere straf was het aan land zetten op vreemde kust.
Andere lijfstraffen waren, alle of niet in combinatie met andere straffen, het kappen van een hand, brandmerken, met een mes door de hand aan een mast worden geslagen, waarbij de gevonniste met de andere hand op de rug gebonden zichzelf van de mast moest lostrekken. De hier uit voortvloeiende kosten voor de chirurgijn kwamen voor rekening van de gevonniste.
Voor soldaten aan boord was er de straf van het ‘lopen door de kordons’ (5) .
De gevonniste moest dan met ontbloot bovenlijf tussen twee rijen manschappen doorlopen en werd dan door de manschappen voorzien van riemen, geslagen.
Een officier liep voor hem uit en belette met de punt van een hellebaard of sabel op de borst van het slachtoffer, dat deze te snel vooruitkwam.
Deze laatste straf behoorde tot de disciplinaire straffen of ‘arbitralijke correctie’ waarbij het aan de scheepsofficieren werd toegestaan de misdadiger door provoost of bemanning te laten tuchtigen.
Pijnigen mocht pas na een besluit van de ‘Scheeps of Breede Raad’ (6) worden toegepast. Uit deze straf mocht geen blijvend letsel voorkomen. Als de beschuldigde de tuchtiging had doorstaan mocht hij niet opnieuw ter veroordeling worden geroepen en niet tot een doodstraf worden veroordeeld.
Aan vrijheidsstraffen kende men het in de boeien slaan, het kromsluiten waarbij de gevonniste tevens op water en brood werd gezet, dit ging samen met de ‘verbeurte van zes stuivers’ voor de provoost of een maand soldij. Doorgaans werden vrijheidsstraffen aan land uitgezeten of omgezet in dwangarbeid.

4 Kwijtschelding van straffen:
Gratie of pardon kon alleen door de Admiraal-Generaal worden verleend. Remissie of deels kwijtschelding van een straf, nadat deze ten dele was ondergaan, vindt men terug in Resoluties van de Admiraliteit op de Maaze, waarbij een eerder opgelegd vonnis, het betalen van de gevangeniskosten, waarbij het hier waarschijnlijk om de voeding in ‘het gevang’ gaat; ‘om goede consideratien ende sonderlinge vermits haare Armoede geremitteerd’. Ook een verzoek van drie schepelingen om ‘uijt de langdurige gevankenisse te werden ontslagen’ werd goedgunstig beslist, ‘Vermits Blootshoofds ende met gebogen knieen om vergiffenis biddend’.
Het tegenovergestelde van voornoemde, gebeurde tijdens de muiterij op het V.O.C. schip ‘Java’ in 1783 waar de scheepsraad bloedig wraak nam op de Chinese muiters. In de kajuit werden de chinezen één voor één, nadat men het schreeuwen had belet, gestraft met ‘het inslaan van ‘t hoofd en ‘t levend overboord geworpen’. Dit was in strijd met het zeerecht en niet ‘tot exempel aan anderen’.
De berechting van zware misdrijven werden doorgaans met uitstel, berecht op de juridische gebieden van de Kaap, Batavia of in de Republiek.
De vonnissen aan de wal uitgesproken waren over het algemeen zwaarder dan aan boord. Dikwijls kon een gestrafte zich, zeker tijdens een zeeslag rehabiliteren.
De Admiraal M.H. Tromp heeft zich hierover uitgesproken en dit kwam op het volgende neer:
‘Mijne heeren, het is te water zoo niet, als te lande; Te water moeten wij elkander uit liefde bijstaan en mogen wij elkaar zo niet voor het hoofd stooten, zou het verschil wal verses zee kunnen bevestigen, ware het niet dat de persoonlijke inbreng van een kapitein of vlootvoogd bepalend kon zijn’.
Het journaal van Tromp gehouden aan landsschip ‘Amelia’ in 1639 vermeldt ook een clementie voor de in de fout gegaan zijnde bootsman Jan Doensen in verband met zijn ziekte en leeftijd:
‘Werde gecondemneert drie reysen van de reede, tkielhalen, tlaersen, door zijn zieckte, ouderdom en gescheurtheyt (lies-breuk) geëxuseert, alle sijn gagie geconfisqueert’.

5 Functionering tuchtsysteem:
Ongehoorzaamheid en inbreuk op de gedragsregels, zoals die in de artikelbrief waren vastgelegd, hadden meest diepere oorzaken. Het begon al bij de manier van werving en de aanwezigheid van meerdere nationaliteiten, waarbij het gedrag en gewoonten van een ieder tot wrijving en weerstanden kon leidden. De bemanning bestond nu eenmaal niet uit pure vaderlandse vrijwilligers, die voor de eer van de Nederlandse vlag voeren. Daarbij kwam, dat de artikelbrief, die slechts uit zeven artikelen bestond niet voorzag in sociaal-maatschappelijke zaken.
De artikelbrief, de oudst bekende uit 1521, is in gebruik geweest, met kleine wijzigingen tot 1795. Belangrijke wijzigingen vondenplaats in 1636, 1664, 1672, 1690, 1702 en 1766. Deze wijzigingen waren ingegeven door de praktijk, in tijden dat scheepsvolk schaars was. Zij behelsden meestal verzachting van straffen.
Mede aanleiding was de onuitvoerbaarheid en de wreedheid van de straffen, zeker bij ziekten of epidemieën.
Welke ziekten maakten slachtoffers onder de bemanning? Nauwkeurig is dit niet vast te stellen omdat de chirurgijn, als hij aan boord was over een beperkte medische kennis beschikte. Pokken, cholera en vlektyfus waren nog wel vast te stellen, maar de omschrijving van de ziekten in de scheepsjournaals beperken zich tot: borstkwalen, stuipen, kinkhoest, Zeeuwse koortsen en uitterende ziekten.
Uit het Middellandse Zeegebied werd malaria meegenomen vooral de kust voor Napels was berucht om zijn malaria koortsen. De uitdrukking ‘eerst Napels zien en dan sterven’, krijgt hierbij een wrange nasmaak. Voornoemde zaken leidden dikwijls tot ongenoegen en het maling hebben aan tucht in de hand.
De leefomstandigheden aan boord waren dikwijls slecht. De ruimen van het schip waren bedompt en de stank in de tropen dikwijls niet te harden. Vaste kooien waren er niet, het scheepsvolk sliep in hangmatten voor de mast.
Het scheepsvoedsel was zwaar te verteren en ongewoon voor de zeelieden, hygiënische maatregelen nauwelijks uitvoerbaar. Al deze zaken bij elkaar konden een broeinest vormen voor muiterij.
In de achttiende eeuw toen er een groot tekort aan zeelieden was, werd er niet of nauwelijks gelet op wie er aan monsterden. Medische keuringen bestonden er niet zodoende namen vele soldaten en zeelieden kleerluis mee, die op haar beurt weer zorgde voor het uitbreken van vlektyfus. Velen leden aan de ‘Spaanse ziekte’, zo men wil venerische ziekten zoals gonorroe of syfilis. Een oordeel vellen over de schepelingen uit die tijd is eenvoudig maar slechts ten dele terecht. De problemen op tuchtgebied zijn verklaarbaar, daarnaast onbegrijpelijk.

Na de omwenteling:
na de staatkundige omwenteling in 1795 werden de vijf admiraliteiten vervangen door het Comité tot zaken van de Marine, dat in vele opzichten met de rechtspraak was belast. Er werd weer een nieuwe artikelbrief uitgevaardigd, omdat naar het oordeel van het nieuwe landsbestuur verscheidene straffen de kenmerken droegen van een strengheid die niet meer in die tijd pasten. Ook de wijze waarop de krijgsraad werd samengesteld kwam niet overeen met de grondbeginselen van de gelijkheid en broederschap.
De straffen van kielhalen, het van de ra laten vallen en laarzen werden afgeschaft, daar en tegen werd als lijfstraf ingevoerd, de slagen met handdaggen.(7)
Behouden bleven de lichtere straffen zoals ‘het aan wal zetten’, bovendien werd de straf ingevoerd, om het land een aantal jaren zonder gage te dienen als jongste matroos. Een afzonderlijke straf voor onderofficieren was het uit hun rang zetten, het degraderen. Voor officieren de mogelijkheid tot arrest (8) en cassatie (9).

De behandeling van zaken waarbij de lijfstraf was uitgesproken werd opgedragen aan de scheepsraad, waarbij de krijgsraad als de doodstraf is uitgesproken, binnengaats geen vonnis mag uitvoeren, dan na goedkeuring door het Comité tot de zaken van de Marine.
Het handhaven van een goede krijgsdiscipline was aan de commanderende officieren opgedragen, die zich daarbij stipt aan de voorschriften moesten houden.

Met het herstel van de onafhankelijkheid in 1813 vervielen de Franse wetten en zat de marine zelfs een korte tijd zonder rechtspraak. In die periode hanteerde men de oude ‘articulbrief’.
In oktober 1814 gelijktijdig met de oprichting van Hoog Militair Gerechtshof begon men met het ontwerp van een ‘Crimineel Wetboek’ en het ‘Reglement van de Krijgstucht’.
In feite veranderde er niet veel aan de straffen, een enkele uitzondering hier werd gemaakt voor schepelingen onder de zestien jaar oud, de doodstraf voor misdrijven in tijd van vrede werd afgeschaft uitgezonderd bij oproer, opstand, samenzwering of muiterij voor zover aan boord gepleegd op zee of in den vreemden.
Voor de gevallen waar de doodstraf was afgeschaft, werd deze straf vervangen door tuchthuisstraf en dwangarbeid. In 1879 omgezet in militaire detentie (10). Voorts was er nog de mogelijkheid tot de eerloos verklaring die in 1886 te niet werd gedaan, verder de vervallen verklaring van de militaire stand.
Met de eeuwwisseling van 1900, verscheen er in 1903 in het Staatsblad een geheel nieuw wetboek van militair strafrecht en een wet op de krijgstucht.

Hellevoetsluis: oct, 2010
Auteur: J.C.H. Jansen

BIBLIOGRAFIE
J. R. de Bruyn en E. S. van Eyck van Heslinga, Muiterij, oproer en berechting op schepen van de V. O. C.
J. C. Mollema. Een muiterij in de 18e eeuw. Het aflopen van het Oost Indische Compagnieschip Nijenborg�in 1763.
Dr. C. H. F. Simons. Marinejustitie; Ontwikkelingen in de strafrechtspleging bij de Nederlandse Zeemacht in de tweede helft van de 18e en 19e eeuw.
S. P. l Honore Naber; Het journaal van luitenant admiraal M. H. Tromp, gehouden aan boord van ‘s Landsschip ‘Amelia’ den jare 1639.
Drs.R, van der Neut. Straf en tucht aan boord van schepen in de 17 en 18 eeuw.
Mars et Historia. 26e jaargang 1992 nummer 2.

1) Geseling
2) Pyrotechnisch materiaal van lonten met zwavel en salpeter gebrand ter desinfectie.
3) Rechtspleging waarbij de veroordeelde werd vastgebonden aan een paal en vervolgens door een knevel om de nek de verstikkingsdood stierf.
4) Rechtspleging waarbij de veroordeelde langzaam doodgemarteld werd, doordat eerst zijn ledematen werden gebroken en zijn lichaam vervolgens op een rad werd gelegd en de ledematen uit elkaar werden getrokken.
5) Geweerriemen.
6) De Breede Raad werd samengesteld uit officieren van meerdere schepen, betrof het een soldaat dan werd er één of meerdere officieren van de veroordeelde bij betrokken.
7) Rechtspleging met de zweep, waarbij het eind van de zweep is voorzien van een stukje leer dat in pek was gedoopt, de veroordeelde werd hierbij op een kanon of rek vastgebonden.
8) Voorlopige aanhouding, krijgstuchtelijke opsluiting in dit geval verzwaard, streng en huis of kamerarrest.
9) Vernietiging of te niet doen van een vonnis, door de Hoge Raad.
10) Opsluiting in militaire gevangenis.