Voeding voor een leger 1800-1940

Pour bien établir vos armée, il faut par le ventre
c’est la base le fondement de tontes les opérations
Frederik de Groote [1].

Historie: voeding en transport
Bij het gebrek aan een snel transport en communicatiesysteem, zal het Grande Armée, uit de tijd van Napoleon I, zich er niet op kunnen beroemen, dat het gebruik heeft gemaakt van een georganiseerde ravitaillering [2].

Het leger te velde.
Tijdens de lange marsen en de campagnes, waarbij men op een geïmproviseerde manier te velde verbleef, was het of het nu om een compagnie, regiment of divisie ging een plundering van de door te trekken gebieden. Dit ter aanvulling van de dagelijkse, vaak eenvoudige rantsoenen.

In de tijd van het 1e Franse keizerrijk, was er een goede en uitgebreide organisatie op papier gezet, die er zorg voor droeg dat levensmiddelen, de dagelijkse leeftocht en de uitrustingsstukken aanwezig waren op de afgesproken plaatsen.
Daartoe werd in maart 1807 het Korps Militaire Transporten ingesteld. Dit korps hield zich bezig met het creëren van opslag en stapelplaatsen, de zogenaamde dépots. Het was van het grootste belang, dat de inrichting, gelijke tred hield met de voortgang van de eenheden te velde.
De voortgang van een legertros was gebonden aan de vertrekpunten en de overnachtingen. Voornoemde zaken konden of werden sterk beïnvloed door weersomstandigheden, de geografische gesteldheid van het terrein en een eventuele vijandelijke weerstand.
Het spreekt voor zich, dat de ravitaillering, gedurende grote en langdurige veldtochten altijd zijn beperkingen had of onmogelijk waren. Onvoorziene omstandigheden maakten dat rustplaatsen of dépots niet werden bereikt.
Over het algemeen waren commissarissen de verantwoordelijke personen voor de gehele ravitaillering, zij waren aan handen en voeten gebonden en afhankelijk van adequate transporten. Zij besefte dat bij stagnatie van de ravitaillering een behaalde victorie in een nederlaag kon omslaan.

Het was voor de toezichthouder de Intendant General een zware taak om de troepen bewegingen te volgen, het leger moest voort.
In weerwil van de sterk verbeterde transporten, gebeurde het toch maar zelden dat voeding en goederen op tijd de plaatsen van de gevechtshandelingen bereikten.
Bij het falen van de voedselvoorzieningen, door welke omstandigheden dan ook, waren legereenheden genoodzaakt over te gaan tot plundering om te overleven, dit was een ongewenste zaak, vanuit het oogpunt van fatsoen of discipline.
De manschappen waren dan min of meer verplicht vanuit hun soldij, de aanvullingen van hun eerste levensbehoefte te betalen. Geldmiddelen, zelfs goud en zilver waren bij schaarste ontoereikend en/of ontbraken bij de gewone soldaat.

De tijd van vrede had zo ook haar problemen, misoogsten, oorlogsdreiging en een eventuele mobilisatie, waarbij een paraat militair apparaat werd vereist, dreven de prijzen van voedsel en materialen, tot ongekende hoogte op.
Frankrijk ondervond dit aan de lijve, toen het in 1804 niet in staat was om op voldoende wijze de 400.000 manschappen van haar Armée te voeden.
Niet tegenstaande het voornoemde voerde de Intendance General Daru [3] een perfecte administratie. Hij dirigeerde vanuit zijn functie met ijzeren hand en droeg verantwoording voor verschillende zaken. Één daarvan was de broodvoorziening. In november 1807, zorgde Daru dat er in Posen (West-Polen) zo’n 60.000 ration de pain per dag werden gebakken. Posen was een pleisterplaats in het spoor van de legertros van Napoleon.
De stad Bayonne was toen bezig met het bereiden van 500.000 rantsoenen biscuit en de stad Perpignan deed daar nog eens 120.000 rantsoenen bovenop.

Maken wij de rekening op van de ravitaillering dan kan men zeggen dat soldaten tijdens grote campagnes zich dikwijls moesten gedragen als dieven, mits zij niet een deel van hun soldij wilde afstaan aan profiteurs die op slinkse manieren een aanvullende of betere kwaliteit voedsel konden leveren. Men kan stellen dat een veldtocht, het op bivak zijn, of in het veld zijn gelegerd, in de voorgaande eeuwen beslist geen pretje was.

Vanuit de 17e en 18e eeuw kende de Republiek der Verenigde Provinciën en in het begin van de 19e eeuw Nederland, daarin ook haar problemen, dit vanwege de samenstelling van onze legers die voor het merendeel uit huurlingen vaak van buitenlandse afkomst of van een laag allooi, waar de discipline bij slechte voeding en het uitblijven van soldij vaak ver te zoeken was.

De ravitaillering verbeterde aanmerkelijk na 1814, toen koning Willem I overging tot oprichting van het Nederlandse leger, dat echter op 23 oktober 1830 uiteen viel, na de Belgische Opstand.
De Nederlandse regering koos na 1870 voor een ander defensiebeleid, dit kwam voort uit de beslissing om een neutraliteitspolitiek te gaan voeren, dit als gevolg van de gewijzigde politieke situatie in Europa en de ons omringende landen.
Nederland mobiliseerde in 1870 bij het uitbreken van de Frans-Duitse oorlog, waarbij de voeding van de 60.000 man landstrijdkrachten en een veldleger van ongeveer 35.000 man nog steeds op napoleontische wijze was geregeld. In de daarop volgende jaren volgde enkele verbeteringen ten aanzien van een betere bevoorrading. Dit kwam voort uit de beslissing, dat de verdediging van ons land een meer actieve vorm moest krijgen.
In de vestingwet van 1874 werd gekozen voor een permanent geconcentreerd vestingstelsel met waterlinies, stellingen, forten en een mobiel veldleger, dit vereenvoudigde de bevoorrading aanmerkelijk.
In de1e wereldoorlog, de periode 1914-1918 bleek dat bij de eerste opkomst van het te mobiliseren leger de ravitaillering in alles te kort schoot. Voedsel en materiaal voorziening waren onder de maat of niet voorradig, dit leidde tot ontstemde manschappen. Later werd het systeem herzien.

Voeding Bataafse- en Nederlandse Leger.

Vanaf het midden van de 18e eeuw en waarschijnlijk eerder onderzochten chirurgijns waarom de ene soldaat vitaler was dan de ander en waarom kreeg de ene legereenheid buikloop of dysenterie en het ander niet. Wel was gebleken en door onderzoekers aangetoond, dat de Oostenrijkse en Pruisische troepen als geen ander de kunst verstonden om zich in leven te houden.
Hier volgt een memorie van J. D. Coeur daterend April 1747, waarin hij ter berde brengt, dat soldaten drie maal per week, vlees, gekookte groenten, of andere gewassen zouden moeten eten. Deze werd aangeboden aan Prins Willen de IV.

Beredeneerd ontwerp tot oprechting van een vrijleegenwaagen en cantinne

De verkwisting van soldij door Staatse soldaten en de marine.
in het eeten van slegte kost en geduurig gebruyk van overtillige dranken, die wijnig of niets om het ‘t lijf hebben en dus ook niet geven kunnen, gelijk als boekwijtkoeken, gebraade, gekookte of raauwe appelen, gezoute visch, veeltijds spek en wijnig goed vleesch, genever en waater als geen bier kan overschieten, en doorgaans broot met kaas.
De Oostenrijkse soldaten daar en tegen.
keetels met vleesch, wortellen, knollen, ayuin, spek, alle soorten van groentens. gekookt en bereid, zodat als men door hunne battaillons in ‘t veld op middaguur doorwandeld, men apeteit en men begeerte krijgt tot het eeten van het zien
J. D. Coeur

April 1747

In vredestijd kregen de troepen alleen het dagelijks rantsoen brood van één Amsterdamsch pond( á 0,5 kg. In oorlogstijd werd de voeding geheel voor rekening van de staat verstrekt, deze campagnevivres bestonden uit het eerder genoemde rantsoen brood, met 0,25 kg. vlees per man voorts per dag: 0,1 kg. zout voor 60 man, 1 kg. rijst voor 32 man of 1 kg. droge peulvruchten voor 16 man, 1 kan azijn voor 27 man, 1 kan genever voor 21 man en 1 el [4] brandhout voor 225 man.

In het begin van de 20e eeuw, verkeerde onze staat en daarmee ons leger in staat van oorlog. Veel vestingen in ons land, toen voor de verdediging van ons grondgebied nodig geacht, de grote garnizoenen, die tegen een mogelijke belegering voor een zekere tijd geapproviandeerd waren, werden per 12 maanden voortdurend van levensmiddelen voorzien. Dit gebeurde in de periode van november tot november door een aannemer, die in de garnizoenen met een sterkte boven de 100 man magazijnen moest inrichten, hij stelde daar ook zijn zaakgelastigden aan. De levering en uitvoering, vond plaats bij aanbesteding.

In plaatsen waar de bezetting minder dan 100 man bedroeg werd de levering van de voeding door de aannemer, in overleg met de aanwezige militaire commandant, geregeld.

De rantsoenen.
In 1867 ontving een soldaat dagelijks van de regering een dagrantsoen brood maar nu van 0.75 kg. In het veld werden alleen de levensmiddelen of de zogenaamde campagnevivres verstrekt.
De voeding rond 1900.
Over het algemeen was de militaire dienst niet populair, maar het leger had wel wat te bieden aan de arbeidersklasse wat in het begin van de 20e eeuw niet zo vanzelfsprekend was, namelijk huisvesting, kleding, voedsel en soldij. Over het algemeen was het niet slecht tafelen in de eetzaal van de kazernes en forten.
Brood.
De basis van de voeding was het brood, het zogenaamde commiesbrood, waarvan het hoofdbestanddeel bestond uit gemalen tarwe, de bloem.
Het Ministerie van Oorlog kocht de tarwe aan, om deze tot bloem te malen in militaire of particuliere maalderijen en molens. Van hieruit werd de bloem gedistribueerd over militaire en deels particuliere bakkerijen, waar het werd opgeslagen en tot brood verwerkt. In theorie, werd het vers gebakken brood nog dezelfde dag aan de troepen geleverd, maar praktisch was dit twee dagen later.
Biscuit.
Naast het dagelijkse brood was er nog het ander graanproduct biscuit, dit product werd als een noodrantsoen gezien en uitgereikt aan de troepen, tijdens manoeuvres of veldtochten, als de bakkerijen niet meer konden volgen.
Vlees.
De aankoop van het slachtvee, dat uiteindelijk als vlees op het bord van de militair moest komen, was aan strenge regels gebonden. De dieren werden aangeboden bij een militairslachthuis of burgerslachter, waar een keuringscommissie aanwezig was, bestaande uit de intendant, een burger – en een militaire legerarts vergezeld van een officier van de dienst aankoop levensmiddelen. Het dier moest er gezond, niet te vet doch wel weldoorvoed uitzien en niet ouder zijn dan 9 jaar. Aanvaard werden koeien, ossen en vaarzen, stieren beperkt mits zij niet ouder zijn dan 5 jaar.
Vis.
In het begin van de 20e eeuw, begon men met de aankoop van vis voor het Belgische Leger, dit om wat afwisseling te brengen in het dagelijkse rantsoen.
De bijbehorende regulering zal zo laat tot stand zijn gekomen, omdat het Belgische Leger pas na 1830 tot stand kwam. De Nederlandse voorschriften zullen niet veel van die van onze zuiderburen hebben verschild.
Het is niet exact bekend wanneer men in het Nederlandse Leger officieel over ging tot het eten van vis Aangenomen kan worden dat de Verenigden Zeven Provinciën, na het verkrijgen van haar soevereiniteit, de soldaten van het Staatse Leger het vis eten niet zouden of willen aanmoedigen noch verbieden.

Het lastenboek gaf aan welke soorten waren toegestaan: kabeljauw, stokvis, knorhaan, wijting, brasem, koolvis, pladijs, en schelvis. De haring kwam niet op tafel, omdat deze volgens militaire normen te vet was.
Vis kwam tot de ingang van een militair terrein en werd daar gecontroleerd door de officier van de wacht bijgestaan door een militaire arts, hun oordeel was onverbiddelijk. De vis moest gekuist zijn en ontdaan van ingewanden.
De kazernes en fortificaties die vis op het menu hadden staan moesten volgens het reglement beschikken over een speciale installatie die volledig verschilde van de
gewone keukenuitrusting. Het waren alleen de garnizoenen en grote forten, dicht bij kust of zeehaven gelegen die aan deze voorwaarden wilden of konden voldoen en daar profijt van hadden.
Vis kon twee maal per week op tafel worden gebracht, maar er mocht slechts bij één maaltijd per dag vis worden geserveerd. Een van de bereidingswijze was het bakken of frituren in varkens- of ossenvet. De andere maaltijden werden met vlees bereid. Per man rekende men per rantsoen op 0.45 kg vis, dat is per maaltijd een portie gebakken of gefrituurde vis van 0.25 kg, graten inbegrepen.
Een andere manier van bereide van de vis was deze te koken in zoet water, de gekookte vis werd tot een saus bereid, welke met bloem werd gebonden.
Soep, groenten en vitaminen.
Een Amerikaanse dokter, geboren in Woburn (Massachusetts) in 1753, in dienst bij het Engelse leger waarvan hij de twijfelachtige eer kreeg, om de val van Boston in Londen te gaan melden. Later ging hij in Beieren wonen waar hij in dienst trad bij de Keurvorst Karel Theodoor.
Hij, de latere Graaf Rumford beklede de functie van o.a gouverneur, minister van oorlog en directeur van politie, ook deed hij wetenschappelijke onderzoekingen op natuurkundig gebied, calorische waarden metingen en verdampingen. Hij was het die in 1800 de eerste stap zetten om een wetenschappelijke voeding samen te stellen, een rantsoen voor gevangenen, armen en militairen. Het doel van Rumford was een zo goedkoop mogelijke maaltijd, met een hoge voedingswaarde, dit lukte in de vorm van een soep. Zijn soep werd de basis voor de goedkope militaire voeding voor Europese legers, dit voor het grootste deel van de 19e en 20e eeuw. Rumford stierf in 1814 te Auteuil in Frankrijk.
Doordat men de oorzaak van de ziekte scheurbuik onderkend had, werd er naast de voedingswaarde mede aandacht besteed aan de vitamines. De soep bleek slechts sporen van de vitamines C en D te bevatten, dit werd later gecompenseerd door toevoeging van extra granen of de soep te laten vergezellen en af te wisselen met zuurkool en haring.

De samenstelling van de Rumfordsoep was ongeveer als volgt:
– 1 gewichtseenheid parelgerst of een ander tarwesoort
– 1 gewichtseenheid gedroogde gele erwten
– 4 gewichtseenheden aardappelen
– 1 kookpot afvullen met zuur bier
– Het geheel langzaam aan de kook brengen, tot een dikke brei, opdienen met brood.

Conserven.
In het begin van de 20e eeuw begon de opkomst van de conserven grote vormen aan te nemen. Dit bood de legers de mogelijkheid om gedurende oefeningen en mobilisatie over redelijk goed, en gezond voedsel te beschikken. In Nederland werd het vlees door de slachthuizen geleverd aan de fabrieken die het conserveringsproces uitvoerden. Dikwijls was dit dezelfde fabriek die de vertinde blikken vervaardigde, waarin het voedsel verduurzaamd houdbaar bleef.
De blikken, ieder blik bevatte 0.3 kg, werden zes maanden opgeslagen waarna zij werden gecontroleerd op het zogenaamde ‘bol staan’, alvorens zij aan de troepen werden gedistribueerd. Blikken die bol stonden en dus een bedorven inhoud hadden werden verwijderd. De dodelijke bacterie clostridium botulinum, die ontstond in de niet hermetisch gesloten of beschadigde blikken, kon nog niet bij de slachtoffers worden bestreden met een antiserum, dit werd pas later ontdekt.
Wat had men te bieden op het gebied van voedsel in blik: hutspot dat is peen en uien (ajuin) met klapstuk (rundvlees), witte bonen en erwten varkensvlees, rundvlees, boter, harde biscuit, cornedbeef, appelstroop, jam’s, en bouillonblokken.
In tijden van oorlog of grote manoeuvres, kreeg men extra rantsoenen in de vorm van gedroogde of gecomprimeerde vorm. Van het eerste kon de soldaat een soep maken, samengesteld uit erwten, ajuin, vlees extract, vet, peper en zout. Het tweede bevatte koffie, cichorei, suiker en zout. Het geheel bestond uit drie tabletten in een soort huls verpakt in aluminiumfolie, met de gebruikaanwijzing.

Volgens de toenmalige berekeningen kreeg een soldaat gemiddeld 3200 calorieën toegediend, dit was ruim voldoende om de dagelijkse activiteiten te volbrengen. Een arbeidersgezin moest het met minder doen.

Hellevoetsluis 12 sept. 2009
Jan C. H. Jansen.

ZETTING VAN HET BROOD TE HELLEVOETSLUIS

BURGEMEESTER en ASSESSOREN der Gemeente HELLEVOETSLUIS.
Gezien Z. M. besluit van den 25sten Januarij 1826 ( Staatsblad No.5 )
met de Instructie daartoe betrekkelijk; als mede Z. M. besluit van den
20 April 1828 No. 2, ( Provinciaalblad No. 45 )
Hebben tot naderen last en te beginnen met den 6e Julij aanstaande,
de zetting van het Brood in deze Gemeente, ( die beschouwd wordt als het
maximum of hoogste prijs, boven welke, het den bakkers of broodslijters
verboden is, de hieronder genoemde, van zuiver Tarwe of Rogge te bak-
ken broodsoorten te verkoopen ) bepaald als volgt:

N.B. gebuild -en ongebuild brood:
brood zonder of met zemelen.
De Duitse broodbakkerij in Brielle Bastion IV.

In het boek van Jacques Klok ‘Brielsche Straatnamen’ met als bijschrift bakkerij door de Duitser in 1943 gebouwd op Bastion IV.

Wie geeft over dit onderwerp meer informatie?

1] Een goed leger marcheert op haar maag, zij is de basis en de grondslag, voor een goede veldtocht.
2] Proviandering of van levensmiddelen voorzien
3] Algemene toezichthouder, in dit geval een generaal.
4] Door de Franse invloed vervielen de oude maten en gewichten zij werd vervangen door het metrieke stelsel.