de Vesting Hellevoetsluis als Garnizoen

DE VESTING HELLEVOETSLUIS ALS GARNIZOEN

patron ‘justaucorps’

GENEALOGIE KORPS MARINIERS
STANDPLAATSEN VAN HET
KORPS VELD- EN VESTING ARTILLERIE

Samengesteld door J. C. H. Jansen
Bewerking illustraties A.C. Pieké

VOORWOORD

Het was de burgemeester van Hellevoetsluis Drs. mevrouw van Rossen, die tegen mij zegde: Het zou mooi zijn om de Hellevoetse bevolking een historische identiteit mee te geven, iets waarop zij zich kunnen beroemen.
De vesting ontworpen aan het einde van de 17e eeuw, is nog steeds een levend geheel, een historisch hoogtepunt in de vestingbouw.
Binnen de vestingwallen waren Maarten Harpertszn. En Michiel Adriaanszn. De Ruyter, kind aan huis.
Het Korps Mariniers mag zich er op beroemen, dat zij 270 jaren, compagnieën en detachementen, hier in deze oude marinevesting in garnizoen hebben gehad. De geschiedenis van het korps is vooral bekend van de tocht naar Chatham, de koloniale oorlogen en politie taken in de 18e, 19e en 20ste eeuw. Aan het einde van de 20ste eeuw, kwamen daar de vredestaken bij, uitgevoerd onder de vlag van de Verenigde Naties.
In de 21ste eeuw, vroegen een aantal humanitaire acties de aandacht, waaronder het bestrijden van piraterij.

Deze belangrijke zaken, nemen niet weg, dat dit opstel als een bijdrage aan de algemene geschiedenis van Hellevoetsluis moet worden gezien.

Jan C. H. Jansen
Hellevoetsluis november 2010

Niets uit deze particuliere uitgave mag worden verveelvoudigd en /of openbaar gemaakt door middel van druk foto kopie, microfilm, internet of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaand toestemming van de webmaster of copyrighthouders van de Vereniging tot Bescherming van de Vesting, gevestigd te Hellevoetsluis.

INLEIDING

De rede tot dit opstel is ontstaan, uit een opmerking over de Vesting Hellevoetsluis, als garnizoen en legerplaats. De daaruit voorkomende vraag was: ‘welke militairen waren hier in de loop der eeuwen gedetacheerd’.
Het is genoegzaam bekend dat in het begin van de 17e eeuw in het gehucht aan de Hellevoetse-Sluys, weinig of geen activiteiten waren. Door natuurlijke omstandigheden rond de stad Brielle, het verzanden van de Maasmond en de haven daar ter plekke, rustte het oog van de stedelijke regering van deze stad, maar ook dat van de ‘Admiraliteit van de Maze’, met een zeker welgevallen op de locatie aan de sluys, die wij heden ten dage als ‘de Vesting’ kennen.
Waarom het gereserveerde ‘welgevallen?’ Brielle was zich er terdege van bewust, dat de strategische en geografische locatie van Hellevoet, bijzonder aantrekkelijk was voor de Admiraliteit op de Maze. Door het aan wijzen van de Staten van de ‘Goede Reede’ gelegen aan de mondig van het Flakkee nu het Haringvliet, als verzamelpunt voor de vloot, zou tot expansie van de maritieme activiteiten leiden van het gehucht. Dit hield in dat er daar spoedig magazijnen en werkplaatsen zouden verrijzen, met daarnaast een commercie, die deels zorg zou gaan dragen voor de victualiën, te weten de eerst levensbehoeften en de uitrusting van schepen. Niet ten onrechte vreesde men een zich daar ontwikkelende concurrentie in het nadeel voor de stad Brielle.
Tijd en geschiedenis plooiden zoals gewoonlijk, alles naar hun eigen inzicht. Hellevoetsluis, de vesting ontwikkelde zich, in eerste instantie als oorlogshaven onder voogdij van Brielle, deze stad had ook zitting had in de Raad van Staten.
De Staten zullen dan ook vanaf het begin van de 17e eeuw de gang van zaken bepalen voor de maritieme en de militaire zaken, waarbij Brielle garnizoensplaats voor het leger was en de Vesting Hellevoetsluis bescherming bood aan de vloot.

Tot slot over het opstel.
De auteur heeft niet de geschiedenis willen schrijven, die de militaire ontwikkelingen, tussen de Staten van Holland en de streek alhier weergeven, te weten het Zuiderkwartier met Brielle als centrum en haar voorhaven Hellevoet-Sluys. Hiervoor ontbraken hem de ter zake doende bronnen. Voorts is de vesting nooit belegerd geweest, wel eenmaal aangetast door een commando-raid van een Engels Regiment de Marine en wel op 3 juli 1649, dit in opdracht van de nieuwe Engelse republiek,waarvan Cromwell de Lord Protector, was geworden.In het kader van krijgskundige handelingen, en van een bewogen garnizoensleven was hier geen sprake.
Het opstel is samengesteld, uit twee los van elkaar staande onderzoeken, van de auteur, met later verkregen gegevens van de heer Th. M. Broer (s.s.t.t.) , die daarmee een goede aanvulling geeft op het laatste deel van de 19de eeuw. Zijn bijdrage geeft inzicht in het bestand van het garnizoen van Hellevoetsluis en loopt parallel met de ontwikkelingen in de moderne krijg’, waar Nederland een onbeduidende rol in heeft gespeeld.

De tussenliggende teksten zijn een verbinding en indicatie, om de samenhang en het ontstaan van de vesting als garnizoensplaats en haar geschiedenis, te onderstrepen.
Veel garnizoenszaken uit en tijdens de Bataafse Republiek, zijn mij (nog) niet bekend, ditzelfde geldt voor het Koninkrijk Holland onder Lodewijk Napoleon en de inlijving bij Frankrijk in 1810.

GARNIZOEN HELLEVOETSLUIS 1600-1800

Allereerst het woord ‘garnizoen’: van oorsprong staat het Franse woord ‘garnison’ voor een legeronderdeel, die in een stad of vesting haar vaste standplaats heeft. Om vast te stellen of Hellevoetsluis een garnizoensvesting kan worden genoemd, zullen er een aantal zaken moeten worden bezien.
De keuze voor een plaats om een garnizoen te leggen, werd bepaald door de politieke situatie direct buiten onze landsgrenzen. De voortdurende dreiging en acties van de 80 jarige oorlog, zowel aanvallend als verdedigend vanuit de provinciën, die de Unie van Utrecht in 1579 hadden ondertekend, de latere Republiek der zeven Verenigde Provinciën, vroegen om een hoge inzet van militaire mankracht.
Deze was mede afhankelijk van de tot de beschikking staande geldmiddelen.

Het krijgswezen van Prins Maurits, ging uit van de weerbaarheid van de bevolking uit de grensgebieden. Deze kwam voort uit de gilden en schutterijen, die hun exercitiën hielden ter oefening en vermaken.
Vooral de bewoners van de buitengewesten, Friesland, Overijssel en Gelderland, waren redelijk van wapens voorzien en geoefend in de wapenhandel. Zij konden voor de toenmalige eenvoudige vechtwijze en de bewapening, als soldaat optreden. In oorlogservaring stonden deze soldaten ver achter bij de in de ‘krijg’, geharde Spaanse en Franse legers. De afnemende oorlogskansen, liet de belangstelling voor de wapenhandel enigszins verminderen, doch een deel van de bevolking bleef paraat. Dit vond waarschijnlijk zijn oorzaak in naweeën van het aflopende feodale stelsel waarbij ‘horigen’ en pachters de verplichting hadden, wederdiensten te leveren aan hun landsheer.

Toen het Spaanse schrikbewind een aanvang nam, ontzonk vele bewoners van de grensstreken de moed, waarbij door het ruwe optreden van de Spanjaarden, velen ons land verlieten. Het was onder deze omstandigheden, dat de Prins van Oranje ‘De Zwijger’ de strijd aanbond met de Spaanse tirannie. Onze vaderlandse geschiedenis schrijft dan het jaar 1568 en de Hellevoetse-Sluys staat nog niet op de kaart.

Vele mislukkingen van de campagne stonden de prins met zijn huurlegers te wachten. Het overijld optreden, tegen de wens van de prins met daarbij een slechte organisatie, voeding, een niet adequate bewapening en het niet beschikken over voldoende geldmiddelen, lagen hieraan ten grondslag.
Het moet worden gezegd dat het enthousiasme van de lokale bevolking voor de zaak van de ‘vrijheid’, beslist nog niet was gewekt, zeker niet als verslagen en onderbetaalde huurlingen rondtrokken. Doorgaans werd de troep ontbonden en de soldaten zochten inkwartiering bij taveernen en de locale bevolking. Hier werd gewacht op de volgende veldtocht, een verplaatsing naar een andere stad of streek. Dit gebeurde niet altijd zonder slag of stoot, want men kon de ‘trom laten rollen’, maar met het uitblijven van de soldij, sloegen de troepen spontaan aan het muiten.

Als oplossing van de problemen stonden de officieren het brandschatten toe, waarbij er werd overgegaan tot het met geweld opeisen van voeding en legering bij de bevolking.
Het onderbrengen van soldaten was door het ontbreken van kazernering een probleem, daartoe werden zij ingekwartierd bij de inwoners. Hierbij ontstond een niet gewenste spreiding van de soldaten, dit maakte het voor de officieren onmogelijk om manschappen in de ‘exercitiën der wapenen en de krijg’ te oefenen.
Uiteindelijk werden door ‘de Nederlanden’ de nodige gelden toegezegd en geschonken, waardoor er op militaire basis een ten dele staand leger werd gevormd, waarmee er een einde kwam aan de wraaktochten van de Spanjaarden.

Aan het einde van de 16e eeuw zou er het een en ander gaan veranderen. Het is nodig om de algemene politieke en militaire situatie nader te bezien.
Sinds 1585 waren de zuidelijke Nederlanden door de ‘De Hertog van Parma’, onder Spaanse controle gebracht. De gevechtswaarde van het leger was in die tijd nog steeds laag, zelfs op zee kon de republiek zich ternauwernood handhaven tegen de Duinkerker kapers.

De Staten-Generaal wendde zich tot Frankrijk en Engeland om hulp, waarbij hen de soevereiniteit over de Republiek werd aangeboden. De vorsten Henri III van Frankrijk en Elisabeth I van Engeland, weigerden de hen aangeboden heerschappij.
Elisabeth gaf wel militaire hulp, zij stuurde 5000 soldaten en 1000 ruiters onder het bevel van de Graaf van Leicester, waarbij deze optrad als vertegenwoordiger en landvoogd voor de kroon van Engeland.
Als onderpand voor de ondersteuning eiste Engeland de steden Vlissingen, Den Briel en Fort Rammekens op, alwaar zij garnizoenen legden.
De steden Den Briel en Vlissingen werden hierbij door de Staten aan Engeland verpand voor de som van 9.820896.- Het Engelse garnizoen in Den Briel bestond uit 365 en dat van Vlissingen uit 600 man. Nadat de verpandingen verlopen waren, verlieten op 14 juni 1616, de Engelse troepen deze steden.

Door gebeurtenissen, de slagen bij Turnhout en Nieuwpoort, de legering van Engelse troepen op Voorne en de verzanding van het Brielse Gat en Maas en niet te vergeten de voortdurende dreiging van de Duinkerker kapers aan het einde van de 16e eeuw, ontstond er een behoefte om vanuit Holland een scheepvaartverbinding met Engeland en Vlaanderen te hebben. Tevens een haven waar averij hersteld kon worden met de daarbij behorende magazijnen, die mede dienst kon doen voor de winterberging van schepen, leek daarbij onontbeerlijk.
De locatie bij de Hellevoetse Sluys leende zich hier goed voor. Er ontstond in de directe omgeving een gehucht met enkele huisjes .
Maar op 12 september 1598, willigden de ‘Staaten van Holland en Westvriesland’ een verzoek in tot het maken van het (haven) ‘Hoofd van Hellevoet-Sluys’.
Nog het zelfde jaar wezen de voornoemde Staten ‘de Ree van Hellevoet-Sluys’ aan als verzamelplaats voor de vloten van het Zuiderkwartier en Zeeland.

De verdediging van de haven zal daarbij zeker ter sprake zijn gebracht, maar deze beperkte zich conform de resolutie van 16 december 1604, waarbij de Gecommitteerde Raden besloten om drie redoutes of schansen te bouwen. Eén bij de ‘Hellevoetse-Sluys’, de tweede bij de ‘Quack’ en de derde bij de ‘Oudenhoornse-Hoofden’. Het gehucht bezat in die tijd geen militair detachement, maar gezien Engelse soldaten in die periode in Brielle waren gelegerd, kan men aannemen dat zij bemoeienis met het voorgaande hebben gehad.
De bemanning van het geschut, in zover dit aanwezig was, kon door de eerder genoemde soldaten worden gedaan, maar natuurlijk rekende men ook op eventueel aanwezige schepen die op de rede lagen, met het daarop aanwezige scheepsvolk.

Uiteindelijk was het op sterk aandringen van de Admiraal M. Hz. Tromp, dat de Staten op 13 maart 1638, de wens uitspraken om de accommodatie van de haven te verbeteren en daarbij een fort of versterking te leggen.
Dat de versterkingen niet op tijd werden uitgevoerd noch de bijbehorende manschappen in Hellevoetsluis voldoende waren, dit door het deels afdanken van het leger door het Noorderkwartier van het gewest Holland, leidde tot het volgende incident:

September 1648, Engelse royalisten, die als gevolg van de burgeroorlog uit Engeland voor de opstandelingen en Cromwell waren gevlucht vertoonde zich onder het bevel van de Prins van Wales voor de Hollandse kust van Voorne. Met 40 schepen sloten zij het Flakkee en het Goereese Gat af.
De royalisten landden in Hellevoetsluis en hierbij zagen zij kans om op één van de havenhoofden een wachtgebouw en 3 kanonnen te plaatsen. Op pijnlijke wijze kwam aan het licht hoe zwak de defensie van de Hellevoetse haven in het midden van de 17e eeuw was.
De soevereiniteit van de jonge ‘Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden’, kon eenvoudig via de zachte onderbuik van Holland worden aangetast.
De Prins van Wales, de latere Charles II, werd vorstelijk aan het Haagse hof ontvangen, gezien hij directe familie was van de Stadhouder Willem II.

Op 29 juni 1649 herhaalde zich iets dergelijks twee fregatten van het ‘Engelse Parlement’ één met 24 de ander met 28 kanonnen. Met een landingsdivisie van 100 man brachten zij de havenmond van de Hellevoetse-Sluys onder hun controle.
De hele actie werd ondernomen om het Koningsschip de ‘Antelop’ van de Prins van Wales, dat was achtergebleven in de haven, terug naar Engeland te halen en als dat zou falen, het door middel van buskruitladingen te doen exploderen of tot zinken te brengen.
Bij de twee bovengenoemde incidenten werd er kennelijk geen enkele vorm van weerstand geboden, wel werd er actie ondernomen met het uitbreken van de 1e Engelse Oorlog op 23 juli 1652.
De ‘Gekommiteerde Raaden’, stelde een plan op tot het maken van een vesting, waarbij men uitging, van een vestingwerk met meerdere bestemmingen. Uitvoering van dit voorstel vond plaats in 1665.

Na 1650 moet er een behoefte zijn ontstaan aan kazernering, want het blijkt, dat na de voornoemde incidenten er is besloten om hier soldaten te detacheren, waarvan enkele voorbeelden:
– 22 juli 1653, krijgt de Commissaris van Monstering Van Persijn opdracht om 5 compagnieën musketiers van de Lt. Kol. Moriacq te inspecteren en te verzorgen.
– 30 oktober 1655, wordt de compagnie ‘Biscop’ naar Hellevoetsluis gezonden ter beveiliging van de daar aanwezige oorlogsschepen. De compagnie werd om de veertien dagen afgelost.
– 10 november wordt voor hen logies geregeld, deze vond waarschijnlijk plaats in de aanwezige 4 barakken op de westzijde van het dok. In 1677 werd een andere locatie gekozen en wel aan de oostzijde van het dok. Later in de 18e eeuw werden deze houten kazernen vervangen door stenen gebouwen.
05 januari 1658, wordt de Commandeur Van Beaumont vanuit Brielle, met 30 soldaten en een luitenant naar Hellevoetsluis gezonden om de oorlogsschepen te bewaken.
– 30 april 1658, wordt er beschikt, dat de militairen, die naar Hellevoetsluis waren overgebracht ter bewaking van de schepen, afhankelijk van de omstandigheden al of niet te doen handhaven.
– januari 1661, gaan 50 soldaten van het garnizoen uit Brielle onder bevel van een luitenant of vaandrig, het ‘corps de garde’ een wachtgebouw, te bemannen. De commies van de vesting zorgt voor turf en kaarsen.
Uit het voorgaande zou de conclusie kunnen worden getrokken dat, toen Willem Joseph van Ghent hier in 1665 te Hellevoetsluis arriveerde met zijn ‘Regiment Walen’, zijnde het 1e Regiment de Marine, logies nam in de eerder genoemde barakken, die waren gelegerd op de westzijde van het dok.

Tirion schrijft in zijn boek de tegenwoordige der Nederlanden in 1749 over Hellevoetsluis:
‘Ter wederzyde van de twee Waterpoorten zyn Batteryen, met zevenendertig Stukken metaal Geschut (brons) voorzien, die van twaalf tot zesendertig Pond schieten’.
Er waren in Hellevoetsluis kanonniers aanwezig. Waarschijnlijk waren dit artilleristen van het 2e Regiment Artillerie van de Compagnie, C, F, Baron Verschuer. Niet uit te sluiten is dat het mariniers/kanonniers zijn geweest van het Regiment Hoolwerf. In die periode werden de mariniers, ‘grenadiers’ genoemd en waren herkenbaar aan de letter; ‘M’ op de muts.
Onderzoek heeft uitgewezen dat met zekerheid kan worden gesteld, dat vanaf 10 december 1665, de oprichtingsdatum van het korps Mariniers, er altijd een aantal compagnieën van het regiment Mariniers of van het Regiment Nationalen, binnen de vesting waren gelegerd.

Voor de volgende 268 jaren werd Hellevoetsluis een garnizoen Vesting, met voortdurend militairen binnen haar wallen.
Het bijgevoegde overzichten van de Genealogie van het korps Mariniers, vanaf 1665 tot en met 1933, bewijst, dat er steeds mariniers in garnizoensverband in Hellevoetsluis aanwezig waren ook al was het een enkele keer maar een compagnie.

In 1669 ontstond er naast het 1ste Regiment-, het 2de Regiment der Marine, samengesteld uit overige compagnieën infanterie, zodat in het jaar 1672 de Staten van Holland, mede door het inkrimpen van de vloot, konden beschikken over twee Regimenten de Marine met een gezamenlijke sterkte van 59 compagnieën te velde.
In 1678, hield het 1ste Regiment Mariniers Van Ghent op te bestaan en ging over naar het Regiment Deutz, later genoemd ‘Regiment Nationale 4’.

Na 1870 veranderde dit definitief: werd in eerste instantie de fortresse verdedigd, iets wat misschien ooit nodig was, in dit geval zou verdediging zijn gebeurd, door de altijd aanwezige zeelieden, Regiment de Marine en de bevolking. Zij waren voldoende in getal en kwaliteit om een eventuele aantasting van de vesting af te weren. Overigs is de vesting niet gebouwd om een belegering te doorstaan.

WILLEM JOSEPH VAN GENT EN ZIJN SOLDATEN
TE HELLEVOETSLUIS

Met de dreiging van de 2e Engelse oorlog (1665-1667) ontstonden er een aantal zaken rond Willem Joseph, die een aanzet gaven tot zijn komst en verblijf in het ‘fortresse’ van Hellevoetsluis.
Willem Joseph had 20 jaren in dienst van het Staatse leger doorgebracht, toen hij een verzoek tot begunstiging voor een bezoldigde plaats als majoor in het regiment Walen, ‘Les Vieux Walons’ van de Graaf de Hornes indiende, dat was in de jaren 1662-1663.
Op 6 maart 1663 werd Willem Joseph begunstigd met de rang van sergeant-majoor, toen de rang tussen kapitein en majoor. Waarom hij heeft verzocht om deze functie en specifiek bij het regiment Walen is niet bekend. Wellicht was hij op de hoogte van de oprichting van het nieuwe ‘Regiment de Marine’ en spraken de eerdere contacten tussen land- en zeeleger hem aan.
Anderzijds was hij zeker op de hoogte met de kwaliteit van het Élite korps Walen, goede betrouwbare soldaten, die hun vak verstonden en mede door de Vrede van Munster (1648) vacant waren gekomen en nu hun dienst in het Staatse leger evengoed uitvoerden en volbrachten als ten tijde van hun dienstverband met de Spanjaarden.
De herinnering aan de tochten, die zij maakten onder Mondragén, een Spaanse kolonel uit de ‘Tachtigjarige Oorlog’, van Deventer tot Maastricht en dan weer naar Vlissingen vanwaar Filips II onder begeleiding van plus minus zestienhonderd Walen naar Spanje vertrok (25 sept.1570).
En dan mei/juni 1572, drieduizend Spaanse en Waalse soldaten trokken via drie gevaarlijke stroomgeulen, vanaf Antwerpen via Ossendrecht naar Zuid-Beveland. De tocht te voet deels wadend en zwemmend gemaakt, verbrak het beleg van Goes waarna zij via dezelfde weg weer terugkeerden, enpassant hadden de soldaten nog het buitgemaakte belegeringsgeschut scheep gekregen.

Vermeldenswaard is dat in 1600, kort voor de slag bij Nieuwpoort, Prins Maurits de forten St. Andries en Crevecour, bij ‘s-Hertogenbosch veroverde, waarbij een deel van de bezetting van deze forten, welke uit Walen bestond, in Staatse dienst trad, dit onder de conditie dat altijd een lid van het Huis van Nassau of een commandant die van Waalse afkomst zou zijn het regiment zou leiden.

Daar er voor het kader onvoldoende oranje sjerpen beschikbaar waren, droeg men de rode Spaanse sjerp over de linkerschouder, dit tot onderscheid en later tot spot van de Spanjaarden. Dit gebruik bleef tot 1795 ter onderscheiding bij het regiment in zwang.
Men ziet Willem Joseph dan ook de sjerp dragen, zowel over de linker- als de rechterschouder (zie gravures Schouwman-Houbrake en Bary-Romane) zijnde in functie van luitenant-kolonel van het regiment Walen of die van luitenant -admiraal van Holland en West-Friesland.
Op 3 december 1664 werd Willem Joseph benoemd tot luitenant-kolonel van het regiment Walen en op 21 januari 1665 tot commandeur van Hellevoetsluis.

Op 28 juli 1665, benoemden H. Ho. Mog., naast een aantal officieren van de landmilitie die waren aangesteld tot het nieuwe Regiment de Marine, meest bestaande uit land soldaten, t.w. de kolonels Van Meeteren en Dolman en de luitenant-kolonels, Van Santen en De Gent, die echter bleven ingedeeld bij het Staatse leger. Willem Joseph kon met de opdracht tot formatie van een regiment mariniers, beginnen.
Op 28 juli 1665 was hij aanwezig in Hellevoetsluis en werd ingeschreven in het lidmatenboek van de Nederlands Hervormde kerk te Hellevoetsluis op 5 april 1665. Zijn inschrijving luidt als volgt:
5-4-1665 De Hoog Edel Geboren heer Willem Joseph van Gent, Capitein, Luitenant en Colonel en Commandant tot Hellevoetsluis met attestatie van Arnhem en de officieren en soldaten behoren tot den selfe Compagnie.

Willem Joseph was vergezeld van een compagnie soldaten, want met hem lieten zich de volgende militairen inschrijven:


WILLEM JOSEPH VAN GENT MILITAIR GOUVERNEUR
VAN HELLEVOETSLUIS

Willem Joseph met zijn Waalse soldaten, het ‘Regiment de Marine’, gestuurd door de Staten van Holland, waren hier aanwezig wegens de dreiging van de 2e Engelse oorlog.
Op 7 augustus 1664 volgt het besluit van de Staten om voorzieningen te treffen, dat de plaats zodanig is verzekerd dat alle gevreesde onheilen kunnen worden voorkomen. Er is in de periode 1664-1666 stevig doorgewerkt aan verbetering van de vesting van Hellevoetsluis.
Iemand die in voornoemde periode de vesting betrad kreeg het volgende beeld:
– Er was een kerk voor het garnizoen in aanbouw, op de oostzijde van het dok. Een bouw met tegenslagen zoals verzakkingen van fundatie en vooral gebrek aan geld, de bouwactiviteit lag stil.
– Een nederzetting met ten hoogste 350 inwoners, verdeeld over misschien 70 – 80 haardsteden.
– Eén of twee herbergen met daarnaast woningen voor schippers en veerlieden. Er waren drie smederijen, twee op de Oostkade en één op de Westzanddijk.
– Naast de kerk werd druk gebouwd, aan de bijgebouwen van het nieuw gebouwde huis, voor de Gecommitteerde Raden. Nu ten onrechte het Prinsehuis genoemd.
– In het Westelijk hoornwerk bevonden zich zes barakken die tot onderkomen van militairen dienden. Iedere barak bestond uit twintig compartimenten.
Er stond een Admiraliteitsmagazijn van de Verenigde Oost-Indische Compagnie aan de Westkade, beter bekend als ‘de kuiperij van de V.O.C’.
– Een groot- en klein Admiraliteitsmagazijn aan de Oostkade, ‘s Lands Magazijnen, met daarachter het ‘logement van de Admiraliteit’.
– De west en de oostzijde van de haven waren verbonden met een dubbele baskuul brug, het dok was afgesloten met een zeesluis.
– De vesting was omgeven met een wal waarop een dubbele borstwering van planken, waartussen aarde was gestort. Uitgezonderd de noordzijde van de vesting, bij de noord sluis. De daar gelegen sluis lag aan het einde van het grote dok, zij deed dienst voor de uitwatering van de achterliggende polder. Er was daar ook een loswal en een werfje van de Admiraliteit.

Al met al niet een plaats om met plezier te wonen of te verblijven. Willem Joseph werd dan wel een commandeurswoning toegewezen op de Westdijk, maar die was nog gedeeltelijk in aanbouw. Hij liet zich dan ook snel vervangen door de kolonel Robert van Ittersum en in later stadium door kolonel Lanooy.

HET GARNIZOEN HELLEVOETSLUIS EN DE PEST

Toen de Walen in 1665 met hun commandanten hier moesten worden ondergebracht, werd eerst een inspectie uitgevoerd in en rond de barakken waar zij gelegerd zouden worden.
Er bleek veel defect, deuren stuk, ramen gebroken, planken uit bedsteden verbrand. De man die de inspectie in november van dat jaar uitvoerde, durfde niet binnen te gaan omdat ‘de pest’ nog in de barakken was. Het behoeft geen betoog, dat de legeronderdelen die daarin, met vrouwen en kinderen, waren ondergebracht ernstig werden getroffen. Het leidt geen twijfel dat het regiment Walen, dat hier in arriveerde, midden in een oplaaiende pestepidemie terecht was gekomen. Op 11 april 1665 werd een chirurg en pestmeester aangesteld te Hellevoetsluis Mr. Adriaan van Backhuysen. Opmerkelijk is dat op de eerder genoemde akte van attestatie van 5 april 1665 men de inschrijving vindt van Ruth Sares, de Corporaals Jan Jansz. en Klaas Pauwels, als zijnde voor dood aangetekend. Dit gold ook voor Aelbert van Leur en Nicolaas Ardillon, waarschijnlijk als eerste slachtoffers van de pest.
In de periode januari t/m maart moet de pestepidemie zijn geluwd.
Op 02-12-1666 doet Willem Joseph van Gent aangifte van zijn huwelijk met Swana Pens – Peinze van Essen (trouwboek Nederlandsche Hervormde kerk Hellevoetsluis).
In mei van dat jaar zal hij dan wel vertrokken zijn, op 27 mei besluiten de Gecommitteerde Raden dan, ten einde de voortgang van de voortdurende ziekte te remmen, om een loods buiten het ‘Retranchement’, een versterkte schans, op te zetten. Begin juli worden de zieke soldaten, vrouwen en kinderen naar dit pesthuis overgebracht.
Op 5 juli wordt er een regeling getroffen voor het begraven van overledenen van ‘de ziekte’ uit de compagnieën te Hellevoetsluis. Het begraven zal worden gedaan door soldaten uit de compagnieën. Bij het pesthuis was een begraafplaats ingericht, de locatie zou kunnen hebben gelegen aan het begin van de nieuwe Zeedijk, het Franse graf. Daar was op last van de commandeur Van Gent een houten sortiepoort in het west-hoornwerk gemaakt om de pesthuizen te bereiken, die waren gelegen op het Weergors. Toen in januari 1668 de pest was uitgewoed, lagen de belangen van Willem Joseph van Gent al duidelijk ergens anders, inmiddels was hij op 31-10-1665 definitief overgegaan naar de zeemacht.
De pestmeester en chirurgijn van de vesting, Adriaen Backhuysen, de vader van de eerder genoemde Adriaentie was zelf eind mei 1666, tijdens de pestperiode overleden. De locatie van het zo in de volksmond genoemde ‘Franse graf’, vindt men aan de Westzijde van de vesting, aan de binnenzijde van de Nieuwe Zeedijk.
De nogal drassige V-vormige inham, ligt tegenover de gerevetteerde [1] wal. Dit is de courtine [2], die de bastions [3] II en III verbindt. Voornoemde inham is nu herkenbaar als het contrescarp [4] , tegenover het Haerlems- en Koninckx bolwerk gescheiden door de ter plaatse 75 meter brede hoofdgracht.

In het hiervoor beschreven buitenwerk, werden in het midden van de 20ste eeuw, dikwijls menselijke resten gevonden, één en ander is door verschillende ooggetuigen bevestigd.
Niet ondenkbaar is dat het contrescarp, waarschijnlijk later uit piëteit daar is gehandhaafd en misschien al was opgenomen in de plannen van Charles du Puy de l ‘Espinasse, de ontwerper van de vesting van Hellevoetsluis. Voornoemde overleed in september 1695 aan de gevolgen van opgelopen verwondingen tijdens het beleg van Namen. Wij spreken dan over het jaar 1696 toen het werk aanving om tot de nieuwe vestingwerken te komen.
Tijdens de bouw van de buitenwerken tegenover de eerder genoemde courtine II-III en de aanleg van het contrescarp, zou men hebben geweten dat het mogelijk was, dat daar ter plekke waarschijnlijk de slachtoffers van de laatste pestepidemie waren begraven.

Begin 18de eeuw, Grote dok Hellevoetsluis gezien naar het zuiden

KORPS GENEALOGIE VAN HET KORPS MARINIERS
ONDER DE ADMIRALITEIT VANAF 10-12-1665

Het Regiment Corps de Marine werd opgericht in 1664 met een sterkte van 4000 koppen te leveren uit bestaande infanterie compagnieën van de Provinciën Holland, Zeeland, Friesland en die van de Generaliteitslanden. Iedere compagnie had een kern van 25 zeesoldaten, dit Regiment functioneerde niet naar wens.

1665: Op 10 december van dit jaar, besluiten de Staten van Holland tot het Regiment de Marine. Deze datum beschouwt het huidige Korps Mariniers als de oprichtingsdatum van het Korps.

1665: 1e Regiment de Marine, Regiment van Ghent, sterkte 19 compagnieën, onder Kolonel Willem Joseph, baron van Ghent luitenant-kolonel van het Regiment Walen en Commandeur van de Fortresse Hellevoetsluis.
De Luitenant-kolonel François Palm en de Majoor Johan Belgicus graaf van Hornes, kregen ieder het bevel over een compagnie in dit regiment.

1666: Op 7 augustus van dat jaar, besluiten de Staten van Holland tot uitbreiding van Regiment de Marine met 20 compagnieën, te werven de bestaande landmilitie en zijnde bestemd voor de dienst ter zee.

1669-1678: 2e Regiment de Marine, Regiment Van Weede, ontstaan door samenvoegen van compagnieën, uit het besluit van 7-8-1666, onder de kolonel, George Johan Vrijheer van Weede, Heer van Walenburg en Gouverneur van Graven.

In het jaar 1672 beschikken de Staten van Holland, (mede door het inkrimpen van de vloot) over 2 Regimenten de Marine met een gezamenlijke sterkte van 59 compagnieën te velde.

1672-1674: 1e Regiment Mariniers Palm, voorheen Regiment Van Ghent.

1674-1678: 1e Regiment Mariniers de Hornes, voorheen Regiment Palm.

1678: De ‘Vrede van Nijmegen’ 10 augustus 1678 de bestaande Regiment
Mariniers worden ontbonden, de regimenten vloeien af naar hun oorspronkelijke infanterie regimenten. Zie genealogische verwantschappen van het korps mariniers.

In 1698 besluit de Admiraliteit wederom tot het oprichten van 3 regimenten mariniers t.w.:

1698-1710: Regiment Mariniers Sparre, afkomstig van het 1e Bataljon 1e Regiment infanterie. In 1710 ondergaat het Regiment Sparre de naamsverandering naar Regiment Mariniers Mauregnault. Het Regiment lost zich in 1711 op in het 1e Bataljon, 1e Regiment infanterie.

1698-1704: Regiment Mariniers Swansbel afkomstig van het 2e Bataljon 1e Regiment infanterie.

1699-1711: Regiment Mariniers St Amant afkomstig van het 3e Bataljon 2e Regiment infanterie. In 1711 gaat dit Regiment terug naar het 3e Bataljon 2e Regiment Infanterie.

De opvolging verloopt als volgt:

1704-1707: Regiment Mariniers Palm.

1707-1729: Regiment Mariniers Leefdael.

1729-1744: Regiment Mariniers Berchem.

1744-1745: Regiment Mariniers Rijssel.

1745-1748: Regiment Mariniers Hoolwerf.

In 1740 werden alle manschappen grenadiers genoemd. Zij waren herkenbaar aan de letter ‘M’ op de muts.
In 1748 gaat het Regiment Mariniers Hoolwerf over naar het 2e Bataljon van het 1e Regiment infanterie, het Regiment de Vergè.

Bij Resolutie van H.H. Mog, d.d. 07-07-1763 besloot de Admiraliteit om een expeditiekorps voor 18 maanden uit te zenden, dit op verzoek van de Directeuren van Berbice, om de opstand in de kolonie te onderdrukken. Dit besluit kwam mede tot stand op aandrang van de Veldmaarschalk van ‘den Staat der Verenigde Nederlanden’ Lodewijk hertog van Brunswyk-Wolfenbuttel.
Het 1e Bataljon 8e Regiment infanterie, levert een aantal koppen voor het nieuwe regiment, dat bestaat uit 12 compagnieën.
– 50 officieren
– 73 sergeanten en korporaals
– 12 tamboers
– 468 zeesoldaten
– 60 kanonniers

De zeesoldaten stonden onder commando van de kolonel De Salve, later benoemd tot generaal-majoor. De Salve overleed op 12 september 1768.

Na 1768 verloopt de opvolging als volgt:

1768-1772: Regiment Mariniers Douglas

Na 1772 vloeit een deel van het regiment Douglas af naar het 1e Bataljon van het 8e Regiment infanterie, de opvolging verloopt als volgt:

1772-1795: Regiment Mariniers no:19, voormalig Regiment De Salve. Dit regiment kwam tot stand, door het samenvoegen van het 1e Bataljon Louis Fourgeoud, met het 1e Bataljon Willem Bentinck (1e en 9e Regiment infanterie, het 4e Regiment bevond zich in 1790 te Groningen, daarvoor was het Regiment te Deventer gelegen [5]).

1772-1779: 2e Bataljon Mariniers no: 21, voormalig Regiment Fourgeoud. Dit bataljon kwam tot stand, door de samenvoeging van het 2eBataljon van het 1e Regiment – met het 1e Bataljon van het 7e Regiment Infanterie.

In 1787 stelde de Admiraliteit uit de Regimenten Douglas en Fourgeoud, de zogenaamde Fourgeoud – Regimenten samen. Deze regimenten stonden onder bevel van de Luitenant-Kolonel L. L. Westerloo. Deze regimenten waren als volgt samengesteld:

1787-1795: Regiment Westerloo
1e bataljon-Brielle 230 koppen
2e bataljon-Hellevoetsluis 210 koppen

1787-1795: Regiment Douglas
1e bataljon-Hulst 201 koppen
2e bataljon-Hulst 210 koppen
1 depot-compagnie Sluis

Op 7-9-1792 oprichting van het Korps Scheepsartilleristen.
Dit korps bestond uit mariniers met een artillerietaak. Het korps bestond uit 6 compagnieën van ieder 140 koppen. Het korps werd opgeheven in 1795 [6].
De regimenten, Fourgeoud, De Salve en Douglas bleven afzonderlijk voorkomen op de Staten van oorlog van de Admiraliteit, als zijnde mariniers. Deze mariniers waren ingedeeld bij de Staatse troepen. Deze indeling eindigde in 1795 met de opheffing van de Admiraliteit.

boven:
links:Marinier van het Regiment de St. Amant 1699-1711
midden:Tamboer van het Regiment Leefdael 1707-1729
rechts: Kapiten van het Regiment Fourgeoud 1772-1774
onder:
links: Marinier van het Reg. Westerloo 1787-1795
midden: Mar.Grenadier Reg. Westerloo 1787-1795
rechts: Sous -Lieutenant der mariniers 1805-1806

KORPS GENEALOGIE VAN HET KORPS MARINIERS
TIJDENS DE BATAAFSE REPUBLIEK 1795-1806

27-2-1795 oprichting Comité tot zaken van Marine, tellende 21 leden:
7 voor de oorlogs Marine
7 voor geldmiddelen
7 voor uitgaande zaken

28-3-1795: 1e organisatie der Marine, welke is berekend op een vaste zeemacht.
Er worden 30 ‘Luitenants de Marine’ aangesteld, zeesoldaten en matrozen zijn vrijwilligers uit loting en ontslagen zeelieden, van voor de opheffing van de Admiraliteit.

Na 1795 werden de oorspronkelijke Fourgeoud-Regimenten, samengevoegd met de Regimenten, Erfprins, Oranje Nassau 3e Regiment, Van Wilcke, Hessen-Darmstadt en Van Dopff tot de 3e Halve-Brigade. Het Douglas Regiment oorspronkelijk de Salve werd met de infanterie-regimenten Oranje Gelderland, Oranje Friesland, De Schepper, De Petit en Thouars samengevoegd tot de 4e Halve Brigade.

1801-1806: Uit scheepsdetachementen beschikt men over een korps Koloniale Mariniers onder de commandant Adriaan Toussaint. Zij waren verdeeld over de plaatsen Brielle, Hellevoetsluis de batterij aan de Kwak, gelegen bij Nieuw-Hellevoet, Helder en Nieuwediep.

In 1802 vond er een splitsing plaats ten behoeve van wacht en depot diensten in Hellevoetsluis. De totale sterkte van dit korps was toen 1763 koppen, verdeeld over 19 compagnieën.

KORPS GENEALOGIE VAN HET KORPS MARINIERS
TIJDENS DE BATAAFSE REPUBLIEK
KOLONIALE TROEPEN 1802-1806

In de eerste helft van 1802, worden verschillende korpsen in der Bataafse Republiek opgericht of geformeerd tot versterking en aanvulling van de strijdmachten in Azië, Amerika en bezittingen buiten Europa.

03-02-1802 Uit zeesoldaten, mariniers en scheepsartilleristen worden opgericht:

1e bataljon Mariniers, bestaande uit 6 compagnieën.
2e bataljon Mariniers, bestaande uit 6 compagnieën.
1 compagnie Jagers.
1 compagnie Artilleristen.

29-03-1802 De korpsen bestemd voor de koloniën gaan deel uitmaken van de landmacht en krijgen een bataljonsnummer.

1e bataljon Mariniers wordt 22e Bataljon Infanterie.
2e bataljon Mariniers wordt 23e Bataljon Infanterie.
Compagnie Jagers uit de Mariniers, wordt 9e Bataljon Jagers.
Artillerie uit de Mariniers wordt 5e Bataljon Artillerie.

08-04-1802, het 22e en 23e Bataljon Infanterie bestaat elk uit:

1 Grenadiers compagnie.
8 Fuselier compagnieën.
Het 9e Bataljon Jagers, groot 4 compagnieën.
Het 5e Bataljon Artillerie, groot 4 compagnieën.
1 Depot compagnie te Hellevoetsluis.

In de tweede helft 1802 vertrekken de koloniale troepen naar de bestemmingen deze waren:
22e bataljon Infanterie: Kaap de Goede Hoop, Zuid-Afrika.
23e bataljon Infanterie: Kaap de Goede Hoop, Zuid-Afrika.
In 1804 vertrekt dit bataljon naar Batavia (Jakarta) in Nederlands Oost-Indië (Indonesië).
9e bataljon Jagers: Kaap de Goede Hoop, Zuid-Afrika.
5e bataljon Artillerie: Kaap de Goede Hoop, Zuid-Afrika.

1806 bij terugkomst in Nederland wordt in gevolge van decreten van 18 juli en 8 augustus 1806, de overschotten van deze bataljons ingedeeld bij de landmacht.

Opmerking: 1795-1813 In deze periode wordt er melding gemaakt van Javaanse en Chinese Mariniers op Java. Het is niet bekend in hoever er een verband bestond tussen deze mariniers en de koloniale mariniers.

KORPS GENEALOGIE VAN HET KORPS MARNIERS
TEN TIJDE VAN HET KONINKRIJK HOLLAND 1806-1810

14-08-1806: Korps Koninklijke Grenadiers der Marine opgericht.
Dit Corps d ‘ Elite werd gekozen uit het bestand van onderofficieren.
De functie van de Koninklijke Grenadiers hield het midden tussen matrozen en mariniers. Zij werden daartoe geplaatst, op linieschepen en fregatten.

Het korps bestond uit 5 equipage’s van 130 koppen en 5 compagnieën, ieder van 82 koppen. Een deel daarvan deed dienst als ‘debarkments korps’ zij hadden daartoe een aangepaste bewapening.

23-09-1806 werd het 3e, 4e, 7e en 8e Regiment Infanterie ten behoeve van de veldtocht in Duitsland op sterkte gebracht door een bataljon Mariniers toe te voegen. Waarschijnlijk waren deze Mariniers afkomstig uit het eerder genoemde corps dé Elite.

19-07-1810: Het Koninkrijk Holland wordt ingelijfd bij Frankrijk.

boven
links: Marinier 1814-1817
midden: Marinier 1817-1830
rechts: Korporaal der Mariniers 1830-1842
onder
links: Kapitein der Mariniers 1842-1854
midden: Marinier der 1ste klasse 1862-1865
rechts: Kadet der Mariniers 1862-1865

KORPS GENEALOGIE VAN HET KORPS MARINIERS
NA OPRICHTING VAN HET KONINKRIJK
DER VERENIGDE NEDERLANDEN 1814

Op 06-02-1814 krijgt Kapt. t/z Cantzlaar, de opdracht om een bataljon mariniers op te richten, groot 10 compagnieën met garnizoen Hoorn (N.H.). Het geheel is gelijk aan een infanterie bataljon en valt geheel onder het Departement van Oorlog.

02-07-1814: Het bataljon komt gedeeltelijk onder het Departement van Marine.

30-11-1814: Het bataljon bestaat uit 2 flank, 4 center en een depot-compagnie.

02-12-1817: Naamgeving: KORPS MARINIERS, het korps valt geheel onder het Departement van Marine en werd gelegerd te Rotterdam. De gewenste sterkte van het korps zal 2400 koppen bedragen, te weten ‘4 divisieén elk van 4 compagnieën en een depot-compagnie’.

1819 Een groot deel van het korps wordt gelegerd te Vlissingen en Hellevoetsluis. Het deel van het korps dat gelegerd was te Hellevoetsluis, keert aan het einde van dat jaar terug naar Rotterdam.

1839 Een deel van de mariniers vertrekt naar de nieuwe locatie in Den Helder, slechts de korpschef en een depot- compagnie blijven in Rotterdam.

1844: Het korps bestaat uit 2 divisies en een depot-compagnie van 550 koppen.

1845: Detachering van mariniers te Amsterdam.

1850: Mariniers verlaten Rotterdam.

1851: Een detachement mariniers gelegerd te Hellevoetsluis.

1854: De 4e compagnie wordt gelegerd te Hellevoetsluis.

1856: De situatie van legering is nu als volgt:
1e compagnie Amsterdam staf-depot
2e compagnie Amsterdam staf-depot
3e compagnie Willemsoord, Nieuwediep
4e compagnie Hellevoetsluis
5e compagnie Vlissingen
6e compagnie Willemsoord, Nieuwediep
7e compagnie Vlissingen

1868: twee compagnieën mariniers (250 koppen) keren terug naar Rotterdam zij zijn afkomstig van de Marinewerf van Vlissingen, die aldaar is opgeheven.

1880: Er vindt een korps reorganisatie plaats. De samenstelling wordt 1 staf-compagnie, 4 bataljons van ieder 4 compagnieën en een depot-compagnie.

1895: Sterkte van het korps 2300 koppen, gesplitst over 3 afdelingen met ieder 3 directeuren van de Koninklijke Marine, met ieder 3 compagnieën te Amsterdam, Willemsoord en Rotterdam.

1907: Korps administratie over naar de Koninklijke Marine.

1908: De maximale sterkte wordt vastgesteld op 2209 koppen.

1909: Opheffing van het garnizoensverband voor het Korps Mariniers.

01-01-1927: Rotterdam wordt standplaats van de hoogste of oudste hoofdofficier van het korps, de ‘Chef van het Korps Mariniers’.

16-09-1929: Vaandeluitreiking aan het Korps Mariniers.

1930: Sterkte van het korps 1150 koppen.

In 1934 wordt de infanterie uitrusting, volgens het Indisch-Nederlands model, met de stalen legerhelm voorzien van een erop gesoldeerd ‘onklaar anker’, bij het korps ingevoerd.

15-05-1940: Opheffing van de afdeling Mariniers te Rotterdam. Door de opheffing van het garnizoen aldaar, verviel de opleiding en de centraal coördinatie van het korps.

17-05-1943: De minister van Marine stemt toe in het uitrusten van een gevechtseenheid ter grote van een ‘brigade’, samengesteld en uitgerust volgens Amerikaans model.

14-08-1944: De Mariniersbrigade is operationeel, zij levert tot 01-04-1945 een gevechtsgroep aan de Koninklijke Nederlandse Brigade, Prinses Irene.

07-06-1949: Opheffing van de Mariniersbrigade, de brigade wordt verkleind tot Amphibisch Bataljon.

27-12-1949: Opheffing van het Amphibisch Bataljon.

Vanaf januari 1950, wordt het geniebataljon van de Mariniersbrigade en een compagnie mariniers in Nieuw-Guinea gestationeerd.

1954 tot 1962 De regering vertrouwt de gehele beveiliging van Nieuw-Guinea toe aan de Koninklijke Marine. Na 1962 wordt een nieuw korps organisatie opgebouwd, waarin een deel van het Korps Mariniers ter beschikking aan de Verenigde Naties zal worden gesteld.

boven
links: Marinier der 1ste klasse 1877-1891
midden: Korporaal der Mariniers met fanion 1891-1896
rechts: Kapitein der Mariniers 1876-1896
onder
links: Sergeant-Tamboer 1876-1896
midden: Marinier der 1ste klasse 1896-1906
Marinier der 2de klasse 1906-1909

DE GENEALOGISCHE VERWANTSCHAPPEN
VAN HET KORPS MARINIERS

De volgende infanterie regimenten en bataljons hebben vanaf hun oprichtingsdatum zeesoldaten en/of mariniers opgenomen of geleverd.

Garde Regiment Grenadiers opgericht 02-01-1599, dit regiment heeft geen mariniers en/of zeesoldaten in hun gelederen opgenomen of geleverd.

Garde Regiment Jagers opgericht 22-08-1665, dit regiment heeft geen mariniers en/of zeesoldaten in hun gelederen opgenomen of geleverd.

Prinses Irene Brigade opgericht 27-08-1941, is versterkt met een gevechtsgroep van 100 koppen, voortgekomen uit de Mariniersbrigade tijdens de periode 1944-1945.

1e Regiment Infanterie ‘Johan Willem Friso’ opgericht 30-08-1577, het regiment heeft zeesoldaten en/of mariniers opgenomen en geleverd.

2e Regiment Infanterie ‘Limburgse Jagers’ opgericht 18-11-1602, het regiment heeft zeesoldaten en/of mariniers opgenomen en geleverd.

3e Regiment Infanterie ‘Regiment Infanterie Menno van Coehoorn ‘ opgericht
04-02-1672, het regiment heeft zeesoldaten en/of mariniers opgenomen en geleverd.

4e Regiment Infanterie opgericht 14-01-1602, opgeheven 12-05-1814, heeft geen zeesoldaten en/of mariniers opgenomen of geleverd.

5e Regiment Infanterie ‘Regiment Infanterie Oranje Gelderland’ opgericht 07-01-1586 heeft geen zeesoldaten en/of mariniers opgenomen of geleverd.
Wel zijn er vanaf 1600 in de bataljons van dit regiment altijd een Regimenten Walen aanwezig geweest. Of deze regimenten zeesoldaten hebben geleverd, is niet bekend.

6e Regiment Infanterie opgericht 14-07-1603, opgeheven 01-07-1950, de traditie van het regiment wordt voortgezet door het Regiment Limburgse Jagers, dit regiment heeft geen zeesoldaten en/of mariniers opgenomen of geleverd.

7e Regiment Infanterie ‘Regiment Infanterie Chassé’ opgericht 19-12-1747, het regiment heeft zeesoldaten en/of mariniers opgenomen en geleverd.

8e Regiment Infanterie opgericht 26-01-1595, opgeheven 01-07-1950, de traditie van het regiment wordt voortgezet door het Regiment Infanterie ‘Oranje Gelderland’ dit regiment heeft zeesoldaten en/of mariniers opgenomen en geleverd.
Regiment van Heutsz opgericht 07-03-1808, heeft geen zeesoldaten en/of mariniers opgenomen of geleverd.

Utrechts Regiment, opgericht na 14-09-1629, het regiment Walen in dienst van de Spanjaarden gaf zich over aan het leger van de Staten. Een deel van het Waalse regiment werd later ingezet als marinier.

Transcriptie
De Staaten generaal der Verenigde Nederlanden Alendegeenen Die deesen sullen sien Saluut.

Doen te weeten, Dat Wij gesien hebbende, de Acte van Sijne Hoogheid Den Heere Prince van Orange Nassau
Erfstadhouder Capitein en Admiraal Generaal van de Verenigde Nederlanden in dato den 21 Januari 1781, bij den welke aan Johan Engelbert Frantzen officier en Capitein bij de Compagnie van de Capitein Fischers, Capitein in het Regiment de Salve te Hellevoetsluis, den selve hebben aangesteld, gelijk Wij hem zijn aanstedende bij deese tot Capitein de Marine, welke plaats hij al bediend heeft seedert den 21 Januari 1781
.

Geevende hem volkomen last, magt en bevel, als Capitein te gebieden teegens de Vijanden deeser Vereenigde Nederlanden, het zij te Velde of in Guardisoen, daar, en soo het hem bij Ons, of bij den geenenn ons last hebbende tot der voor geschrevenen Landen dienst zal worden geordonneert en bevolen: En voorts alles te doen dat een goede en getrouw, Capitein gehouden werd, schuldig is en behoort te doen, agtervolgens de Krijgsordonnantie en Articulbrief, op het stuk van de Oorloge gemaakt of nog te maaken, Waar op en van hem, wel en getrouwelijk te quiten, den voornoemden Johan Engelbert Frantzen, gehouden word den behoorlijke Eed te doen in handen van den Raad van Saate der voorgeschreeve Verenigde Nederlanden, het welke gedaan, en dese in Secrtarije van den selve Raade geregistreert sijnde, lasten en ordonneeren Wij den Capitein Officier Bevelhebber en gemeene waar van de voorsz Capitein en allen anderen dien het mogten aangaan, den voornoemden Johan Engelbert Frantzen voor Capitein als voornoemden, te kennen en te houden, en hem in hetgeene, deese sijne commissie aan gaat te gehoorsaamen en obedieeren, ook desnoods en versogt sijnde, daar in alle bevorderinge en hulpe te doen: En dit alles ten Onsen weederseggen, want Wij sulks ten dienste van den Lande bevonden hebben te behoren.
Gegeven in ‘s Gravenhage den 21 Januari 1781

Ter ordonnantie van den Hoog Mog. Heeren Staaten generaal
der Verenigde Nederlanden
Ter relatie van den Raad van Staate
der Selver Landen.

MARINIERS IN HET GARNIZOEN HELLEVOETSLUIS 1665-1869

Sinds 1665 lagen er mariniers in Hellevoetsluis in garnizoen. Uit de opgave uit resoluties van de Staten van Holland en Westfriesland van 27 september 1672 blijkt dat de kapitein der mariniers Jacob van Ommeren met zijn compagnie sterk 120 man in Hellevoetsluis in garnizoen lag.
In 1766 lag te Hellevoetsluis, van het Regiment de Salve, het 2e Bataljon Douglas gelegerd. Dit bataljon had een sterkte van 7 compagnieën. De officier van dit bataljon was de bataljonscommandant: luitenant-kolonel Robert Douglas.

1e compagnie
kapitein J.W. Frantsen
luitenant C.R. de Vree
sous luitenant C. de Jong

2e compagnie
majoor L.H. Fourgeoud
kapitein J.A.C. de Salve Bruneton
vaandrig J.F. Kurtsuis

3e compagnie
kapitein F. de la Croix
luitenant J. H. van der Nille
vaandrig W.H. van Essen

4e compagnie
kapitein H. Douglas
luitenant F.P. Grootveldt
vaandrig D. van Geuricken

5e compagnie
kapitein J.J. Fischbach
luitenant A. Boonacker
vaandrig G.N. Lijna

6e compagnie
kapitein A. Hamell
luitenant S. Borghies
vaandrig J.S. Goethart

7e compagnie
kapitein J.W. Fischer
luitenant R. van der Burg
vaandrig J.G.C. Schmidt
kwartiermeester A. Fraser
chirurgijn majoor F. Allemand

Verder lagen in Hellevoetsluis in garnizoen:

1767 de tweede helft van het 2e Bataljon. (tot 1771)
1768 het 2e Bataljon, Regiment De Salve
1791 twee compagnieën van het 2e Bataljon, Regiment Walen
1794 het 2e Bataljon, sterk 221 mariniers
1801 detachement
1802 detachement
1806 een compagnie
1809 twee compagnieën
1815 depot-compagnie, sterk 100 mariniers
1819 twee compagnieën en een depot compagnie, sterk 467 mariniers
1854 4e en 5e Compagnie, sterk 526 mariniers
1857 4e Compagnie, sterk 263 mariniers
1867 twee compagnieën
1868 twee compagnieën
1869 twee compagnieën

Daarna tot 1933 was er steeds een detachement mariniers in Hellevoetsluis aanwezig, aangenomen mag worden dat van 1665 tot 1933 mariniers in Hellevoetsluis in garnizoen lagen of daar dienst deden voor bewaking of als opleidingsdetachement.

links: Korporaal-Tamboer Mariniers 1945-1955
midden: Pijper der 1ste klasse Mariniers 1955-heden
rechts: Kapitein der Mariniers 1955-heden

HET GARNIZOEN EN HET VERENIGINGSLEVEN
LEDEN OFFICIEREN VAN HET 4e REGIMENT MARINIERS
GENERAAL MAJOOR BENTINCK
IN DE MASONIEKE VERENIGING BRIELLE

Bij toeval stuitte de auteur van dit opstel op de ledenlijst van 30-05-1783 van de loge L’UNANIMITÉ (ambulante loge).
Hier volgt een transcriptie uit het chronologisch overzicht:

Logenaam: L’UNANIMITÉ (ambulante loge).
Logenummer:
Onderscheidingskleuren: rood en geel, vanaf 1788 rozerood en geel.
Datum constitutie: 4.1783.
Zetel: Brielle.
Bijzonderheden: deze loge hoorde bij het 4e Regiment Mariniers van Generaal Majoor Bentinck. De ledenlijst van 30-05-1783 vermeldt de namen D. Guericke, J.W. Nissaens, N. Hoogenwaard, C. Gentiel, J. Noot, F.F. Lang, J.K. Heeneman, C. du Moulin, C. van den Bussche, F. ter Horst, L. Catoors en J.A. Gilquin. Dit zijn vermoedelijk de oprichters. Zij waren voorheen allen leden van de ‘Loge L’Aurore’ te Brielle. De loge werd 03-05-1783 geïnstalleerd.
Eind 1783 vertrok het regiment, met de loge, naar Deventer.
Het regiment bevond zivh in 1790 tot maart 1791 in Groningen. In de notulen van de ‘Loge L’Union Prinvinciale’ te Groningen van 1790 wordt gesproken van: de gecombineerde ‘Loge L’ Union Provinciaal’ en L ‘Unaminité.
Daarna ging het regiment en de loge weer terug naar Brielle.
Opheffing: op 01-06-1800 vervallen verklaard.

Bronnen: resolutiön Groote Loge 08-06-1783 en 01-06-1800;
Geschiedboek van de ‘Loge L’Aurore’: J’anonce le jour 1761-1961:
met ledenlijsten 1783, 1791 en 1792.

REGIMENT MARINIERS SPARRE

Regiment Mariniers Sparre, Zweedse Garde.
Uit: Magazin Tradition, juillet/aout 1994.

Royal Suedois,

Op de 1e augustus 1690, werd in Frankrijk vanuit het Regiment Leisler de Zweedse Garde opgericht. De koppen van dit nieuwe regiment kwamen voor het grootste deel voort uit de vijfhonderd Zweedse soldaten, die behoorden tot de ‘Ausbourgse Liga’ die tijdens de slag van Fleurus door de Fransen krijgsgevangen waren gemaakt.
Het Leisler Regiment werd hierna voor de keuze gesteld om een langdurige krijgsgevangenschap aan te gaan of zich aan te sluiten bij de Franse krijgsmacht. De soldaten kozen voor het laatste.
Het regiment kwam echter snel vacant door het plotselinge overlijden van Leisler en werd overgenomen door Baron Erik de Sparre, die door Lodewijk de 14e (XIV) als kolonel werd aangesteld en daarmee het regiment vanaf 20 oktober 1694 voor het eerst weer onder Zweeds commando bracht.
Tot 1792 trad het regiment op in alle conflicten en dikwijls met succes, hun dapperheid werd geroemd en op 30 oktober 1742, werd het beloond met de verheffing tot ‘Royal Suedois’ (Kon. Zweedse Garde).
Interessant zou zijn te weten of Baron Erik de Sparre, familie is van onze Baron Carel Willem de Sparre, commandant van het Regiment Mariniers en twee infanterie regimenten. Mocht dit zo zijn dan zou één familie soldaten leveren aan twee verschillende naties, die elkaar bitter hebben bevochten in de negenjarige oorlog (1688-1697).

N.B. Wij kennen verschillende Regimenten Sparre bij verschillende bataljons infanterie, t.w.:
1e Regiment Infanterie 1697-1698
6e Regiment Infanterie 1680-1683
Regiment Mariniers 1698-1710

Baron Carel Willem Sparre.
Overleden d.d. 27-10-1709 te Den Haag, ten gevolge van zijn verwondingen opgelopen tijdens de slag bij Malplaquet.

UNIFORMERING 19e EN 21e REGIMENT MARINIERS

Regiment Mariniers no: 19 kwam tot stand door het samenvoegen van het 1e Bataljon Louis Fourgeoud met het 1e Bataljon Willem Bentinck (1e en 9e regiment infanterie).

2e Bataljon Mariniers no: 21 kwam tot stand door het samenvoegen van het 2e Bataljon van het 1e Regiment, met het 1e Bataljon van het 7e Regiment Infanterie.

In 1782 bestond het korps mariniers uit 3 regimenten die op hun beurt ieder uit 2 bataljons bestonden. Daarnaast bevonden zich gedurende deze periode 2 compagnieën te Amsterdam.

De bestaande kennis rond de uniformering van de mariniers is hoofdzakelijk die van het 21e Regiment mariniers van de kolonel Fourgeoud rond 1780 en dat van Bentinck tot 1787.
Het Fourgeoud regiment diende in Guyana en voer thuis in 1779 en was in garnizoen gelegen te Bergen op Zoom, Sluis en Terneuzen. De algemene snit van hun uniform droeg een sterk Pruisisch karakter.

De uniform, Regiment no: 21
Van 1776 bestond de uniform, uit een donkerblauwe jas met rode voering, gele kraag, manchetten en kraagomslag. Wit metalen knopen 2 witte banden met kwastjes boven iedere manchet en een witte epaulet met franje, deze werd gedragen op de linkerschouder.
Een wit vest met broek, die over de knie werd gedragen met zwarte slobkousen.

De uniform Regiment Fuseliers, geweerschutters no: 21
Zij droegen een zwarte driekante steek afgezet met witte band en oranje kokarde.

De uniform Grenadiers
Zij droegen een berenmuts met gele binnenmuts, voorzien van een witte kwast en een koperen lonthouder op de bandelier. Verder als uitrustingsstukken een zwarte patroontas waarop 2 gekruiste messing ankers aangebracht, de witte schouderbandelier met een witte koppel voorzien van een vierkante messing gesp, gedragen om de middel.
De zwarte bajonetschede was aan de patroontasriem bevestigd en de musket was voorzien van messing gordonbeugels.

De officieren droegen dezelfde uniform, maar van betere kwaliteit, zij droegen gouden epauletten en band, in plaats van zilver zoals men zou verwachten, daarbij een oranje sjerp rond de middel onder de jas, de hals van de jas was afgezet met goudband daarentegen waren de knopen verzilverd.

De uniform, Regiment no.:19.
Dit regiment mariniers, droeg bijna dezelfde uniform als Regiment no: 21, blauw met zilveren epauletten en zilveren afzettingen op de kraag van de officieren.
Van dit deel van het korps mariniers rond 1780 zijn geen details bekend.
Van 1776 tot 1782 droegen de 2 compagnieën van mariniers Amsterdam, de blauwe jas met rode kraag, manchetten, jasomslagen en voering. Witte metalen knopen en blauwe epaulet afgezet met rode bies, wit vest en zwarte slobkousen.

In 1782 werden voor de mariniers Amsterdam toegevoegd, het witte lint met het uiteinde in een punt, rond de knoopsgaten van de blauwe jas, mouwomslagen en omslagen van jas en kraag. De schouderepaulet en de voering van de jas werd wit. De jasomslagen van het 21e Regiment hadden voor iedere omslag zes knopen en op de manchet twee kleinere knopen. Regiment mariniers Amsterdam had ook twee maal zes knopen op de jasomslag met daarbij een zevende knoop voor de bovenkant van de jasomslag, twee knopen onder en twee boven op de manchet en één onder de mouw op de witte mouwgarnering.

DE ROYAL CHARLES ALS BUITSCHIP BINNEN
HET GARNIZOEN HELLEVOETSLUIS

Toen op de 18e juni 1667 de krijgsraad ter zee, ‘s morgens om vier uur op de Zeven Provinciën bijeen kwam kreeg Van Ghent van De Ruyter de eervolle opdracht met een eskader van zeventien schepen en wat kleine vaartuigen de rivier het Koningsdiep, een deel van de Theems Monding, verder op te zeilen en een nabij Gravesend liggende vloot oorlogsschepen aan te tasten en daarna de toestand op de rivier de Medway te verkennen.
Op de wijze waarop de vloot en Van Ghent deze taak hebben afgerond en uitgevoerd, is genoeg bekend zeker aan zijn beleid en doortastendheid, dient men alle recht doen wedervaren in dit ‘fameuse exploit’.
De afronding van de tocht naar Chatham had echter voor Hellevoetsluis nog een ander gevolg.
Toen Van Ghent op de 28e juni het Koningsdiep verliet en zijn overtocht naar het Goereesche Gat maakte, had zijn eskader twee buitgemaakte schepen ‘Unity’ en ‘Royal Charles’ bij zich, waarvan het eskader zich snel wenste te ontdoen vanwege het gevaar dat dreigde in een ontmoeting met de Engelse admiraal Jeremy Smith. De schepen ‘Unity’ en ‘Royal Charles’ werden afgemeerd op de Reede van Hellevoetsluis waar zij de laatste jaren als steen des aanstoots voor de Engelsen heeft gelegen. Het schip werd niet opgenomen in de vloot van de Zeven Provinciën, dit soort oorlogsbodems waren ongeschikt voor de ondiepe wateren voor de kusten van Holland en Zeeland.

Op 9 december 1670 verordonneerde de Admiraliteit van de Maaze dat het schip ‘Royal Charles’ van haar Koninklijke ornamenten diende te worden ontdaan. Dit hield in dat de spiegelversiering werd verwijderd.
In 1672 kwam het schip ‘Royal Charles’ en Hellevoetsluis opnieuw in de geschiedenis tijdens de oorlog met Engeland, Frankrijk, Munster en Keulen.
De vijand valt ons land binnen en dringt door tot in het hart van ons land, niet voor niets wordt 1672 het ‘Rampjaar’ genoemd. Met grote spoed werden schepen in gereedheid gebracht, de Admiraliteit gaf bevel om markeringen, in de waterwegen, de boeien en tonnen, uit de zeegaten te verwijderen.

Hellevoetsluis werd gewaarschuwd op haar hoede te zijn daar men vreesde dat de Engelsen, als represaille voor Chatham het oog hadden laten vallen op de vesting Hellevoetsluis en de zich daar bevindenden magazijnen, werven en oorlogsschepen.
In Hellevoetsluis werden de nodige maatregelen getroffen, oorlogsschepen werden op stroom gebracht, hierbij werd het schip ‘Royal Charles’ dwars voor de haven gelegd als een beveiliging tegen onverhoedse aanvallen. Er werd een zware ketting over het water van de havenmond gespannen. De overeenkomst met Chatham lijkt duidelijk. Gelukkig hebben deze voorzorgsmaatregelen nimmer hun deugdelijkheid behoeve te bewijzen.

Willem Joseph van Gent heeft dit alles niet meegemaakt. Hij was op 7 juni 1672 gesneuveld in de zeeslag bij Solebay. In hetzelfde jaar 1672, gaan er stemmen op om het schip ‘Royal Charles’, als steen des aanstoots voor de Engelsen te doen slopen.
Het voorstel tot slopen van het schip was van de stad Den Briel. De stad had een grote invloed bij de Staten van Holland.
Eén van die afgevaardigden naar de Statenvergadering, die op 9 maart 1673 werd gehouden was onder meer Johan Teding Berchout, burgemeester van Den Briel. Hij was een voorstander van de sloop van het schip ‘Royal Charles’.
Op 24 april 1673 verkoopt de Admiraliteit van de Maaze, na verkregen vergunning tot sloop, het schip voor f 5000. Alleen de spiegel van het schip bleef als trofee te Hellevoetsluis bewaard.

Op 7 juli 1806 gelastte Koning Lodewijk Napoleon de overbrenging van alle, in de grote zaal te Den Haag hangende trofeeën, naar het toenmalige stadhuis het latere paleis op de Dam te Amsterdam.
Dit was de ouverture tot het overbrengen van een aantal attributen waaronder scheepsvlaggen en de hekversiering van het schip ‘Royal Charles’, die door een volijverige paleisintendant [7] in Hellevoetsluis waren ‘ontdekt’. Deze heeft daarbij medewerking verkregen van de opzichter van ‘s Lands magazijnen.
De pas benoemde Gijsbert Verhoef was ruim een halfjaar eerder tot opzichter benoemd (3-12-1805) dit naar aanleiding van de dood van Joseph Chardon, die was overleden in de ouderdom van 62 jaren op 25-11-1805 te Hellevoetsluis.
Joseph, die in de nadagen van de Bataafsche Republiek was overleden, zou nooit hebben vermoed dat zijn magazijnen ooit zouden worden ontdaan van lang gekoesterde trofeeën.
Gijsbert Verhoef werd geconfronteerd met de order van zijn soeverein, dat alle zaken, die ooit de grootheid van de Republiek aantoonden, te doen centraliseren in het Koninklijke paleis op de Dam te Amsterdam.
Zeer waarschijnlijk had Gijsbert, ambitieus in zijn nieuwe functie, de paleisintendant, de Schout bij nacht May de weg gewezen en hen geattendeerd op de ‘te ontdekken trofeeën’ in een donker hok, van het ‘Kleine Admiraliteitsmagazijn’ aan de Oostkade in Hellevoetsluis waaronder meer de hekversiering van het schip ‘Royal Charles’, het grote Engelse wapenbord dat ooit de achtersteven had gesierd van het door de Ruyter te Chatham buit gemaakte schip.

De ‘ontdekte’ spiegelversiering moest zo snel mogelijk naar Amsterdam worden overgebracht, maar om een onbekende rede is het object in Rotterdam blijven steken en is het tot 1855 op de Rijkswerf van Rotterdam aanwezig geweest.
Van 1855 tot 1885 heeft de hekversiering de Marine modellenkamer te Den Haag gesierd.In 1885 droeg de marine de hekversiering over aan het nieuwe Rijksmuseum te Amsterdam, waar het nog steeds een ereplaats in de afdeling Vaderlandsche geschiedenis inneemt.

Nooit zullen wij vernemen of de volijverige Gijsbert Verhoef of de lust tot ontdekking, van Schout bij nacht Job Seaburn May de oorzaak is, dat de befaamde hekversiering van het schip ‘Royal Charles’ niet meer in Hellevoetsluis aanwezig is. Maar ja, Hellevoeters letten niet zo op hun ‘saeck’.

De buitgemaakte schepen, ‘Royal Charles’ en ‘Unity’ worden dikwijls in één adem genoemd. Ter aanvulling dient ook het schip ‘Jonathan’ te worden genoemd. Dit schip wordt in het boek ‘Rotterdam in veelvoud’ door de schrijvers Drs. A.J. van der Peet en Drs. R.D.H. van Velden genoemd. Het zou goed mogelijk zijn dat er in de loop der jaren een naamsverwisseling tussen de ‘Jonathan’ en ‘Unity’ heeft plaats gevonden. Zo was de oorspronkelijke naam van ‘Royal Charles’ bij de ter waterlating in 1655 ‘Naseby’.

Hellevoetsluis: 15 nov. 2010
Auteur: Jan C. H. Jansen.

Het aantasten van de Royal Charlesin het Koningsdiep 1667

HET GARNIZOEN HELLEVOETSLUIS IN
DE PERIODE 1810-1900

In de Franse tijd 1810-1813 wogen de lasten van de gedwongen hulp bij Franse militaire activiteiten, zwaar op de bevolking. Burgers moesten gedeelten van hun huis in ruimen voor Franse militairen, paarden, werden midden in de oogsttijd opgeëist voor vervoer van materiaal en de ruiterij, waarvoor men niet of slecht werd betaald.Keizerlijke troepen bezette 260 bedden in de barakken van de vesting Hellevoetsluis. Een deel hiervan was gevorderd bij particulieren voor officieren.
Voorts kwam beddengoed en bewassing voor rekening van de inwoners van de vesting.

Zodra de uitkomst van de slag bij Leipzig bekend was, werd het duidelijk dat het einde van het Franse Keizerrijk in zicht kwam. In stilte bereidden enkelen prominenten ‘Prinsgezinden’ in ‘s Gravenhage de omwenteling voor.
Utrecht werd al eerder door de Kozakken bevrijd. De Brielse burgerij verloste zichzelf op 2 december 1813 van de Franse overheersing. Het Franse gezag leek nog de dienst uit te maken, maar de daar aanwezig soldaten de zogenaamde ‘Etrangers’ zette de dissertatie in. Het verloop was groot, soms verdwenen er vijftig op een nacht te gelijk. Door schermutselingen met muitende soldaten waren er drie burgers en twee Fransen gedood, een aantal burgers raakten gewonden. De Sous-Perfect van Brielle, terugkerende uit Hellevoetsluis met een aantal Franse Officieren, had er zorg voor gedragen, dat 50 mariniers uit Hellevoetsluis in Brielle zouden worden gelegerd om het gevestigde gezag te stabiliseren. Zover kwam het niet, komende voor de Zuidpoort, werden zij met een zulk heftig musketvuur ontvangen, dat zij overhaast naar Hellevoetsluis terugkeerden. Na de bevrijding van Brielle, volgde spoedig, Hellevoetsluis. De vesting, drie dagen door de Brielse bevolking en boeren ingesloten, werd op 5 december, met de komst van 50 Engelse mariniers door de Fransen verlaten. In de navolgende de periode, zal er weinig of geen activiteit op Voorne zijn geweest, Nederland was leeggeroofd door de Franse bezettingsmacht.

Het aantal mariniers maar ook de garnizoensterkte wisselden regelmatig in Hellevoetsluis, in 1822 varieerde het aantal manschappen van 87 tot 350.
In de winter als de oorlogschepen gedwongen waren om in de haven te blijven was Hellevoet druk bevolkt. In de winter van 1816/1817 lag er in de vesting 500 koppen aan marinepersoneel in de haven.
Daarnaast kreeg de vesting allerlei wisselende detachementen te verwerken, zoals de troepen op doorvaart die van Hellevoetsluis naar de Oost vertrokken.
Ook werden hier in 1823 een aantal mineurs en sappeurs gelegerd in verband met de uitbreiding van het droogdok, met de bouw van het timmerdok in Bastion IV.
Voor de bevolking bleef de aanwezigheid van zoveel militairen niet onopgemerkt, het gedrag van Landmacht en Marinepersoneel, werd dan ook niet door een ieder van de bevolking, in en rond Hellevoetsluis gewaardeerd. In 1830, vonden er via Hellevoetsluis regelmatig troepentransporten plaats, dit in verband met het onderdrukken van de Belgische opstand, er deden zich hierbij veel onregelmatigheden voor, zozeer, dat de bevolking haar beklag deed bij de burgemeester.

Na 1830 ging het Koninkrijk der Nederlanden, een kwetsbaar bestaan tegemoet.
Omringd door grote mogendheden, heeft het ons kleine land veel inspanning gekost om in de Europese politiek een neutrale positie te behouden.
Deze neutraliteitspolitiek zorgde voor de nodige financiële problemen, het kostte ons land aanzienlijke sommen geld, om de natie neutraal te houden. Dat wil zegge: zorg dragen voor een adequaat verdedigingsstelsel, samen met het paraat staan, tegen een eventuele vijandelijke inval in het ‘Koninkrijk’.

Wij pakken de draad op in het midden de 19de eeuw, de tijd die aan het begin staat van een hoog technologische oorlogsvoering.
De toenmalige regering maakte op advies van verschillende commissies in 1883 de keuze om het defensieve karakter van de landmacht te laten prevaleren boven dat van het offensieve. De voorkeur werd hierbij uitgesproken voor het volgende:

de kustverdediging moest vanuit vaste versterkingen geschiedden, gezien deze goedkoper waren dan schepen. Bovendien was geschut van de vaste wal effectiever.
Een nieuwe verdedigingskracht, zou met versperringen van grond elektroschok-mijnen en oorlogsbetonning dienden te worden voorbereid.
Deze verdedigingstechniek had zich al bewezen in de Amerikaanse Burgeroorlog(1861-1865). Het was een relatief goedkoop middel, bij uitstek geschikt voor een klein land met een lange en kwetsbare kust en een zwakke marine. De strijd om de Vorstendommen Sleeswijk-Holstein, eindigde om voornoemde redenen nadelig voor Denenmarken. Duidelijk was dat Nederland en Denenmarken aan hetzelfde defensieve problemen leden.

In 1870 volgt dan de Frans-Duitse oorlog. Nederland mobiliseerde haar leger, maar het systeem bleek onvoldoende of niet te functioneren. Het geheel maakte een chaotische indruk.
In 1874 wordt de Vestingwet aangenomen. Hierbij werd de verdediging van havens, reeden en vaarwaters aan specifieke legeronderdelen toegewezen. Bij beraadslaging in de Tweede Kamer, besloot men dat een strategisch systeem zou worden opgezet, in geval er een offensief optreden naar ons land zou zijn.
De bewaking van de Noord- en Zuiderzeekust met de daarbij behorende zeegaten, was voor ons land van levensbelang er diende derhalve van verschillende scenario’s te worden uitgegaan.
Kennis van de te ontwikkelen nieuwe bewapening, deskundigheid op het gebied van landmachtversterkingen zoals de inrichting van geschutsbatterijen, torpedoversperringen en geografische gesteldheden, om eventuele landingsplaatsen in beeld te brengen.Ondertussen werd vastgesteld, dat de zuidzijde van Holland als zwaartepunt in de verdediging moest worden aangewezen. De geografie van de Zuidhollandse eilanden en de delta van de Maas, zorgde voor een complex geheel, zij bood een vijand goede kansen en bemoeilijkte een verdediging.
De situatie op de eilanden Voorne en Putten.
De eilanden; zijnde de zuidzijde van Holland, het estuarium van de Maas, waren aangewezen, als strategisch zwaartepunt, van vitaal belang, omdat een vijand die zich meester maakte van dit gebied in feite achter de Nieuwe Hollandse Waterlinie stond.

Voorne kon hierbij als springplank dienst doen, een reden om hier een goede verdediging in te richten. Dit was het, dat het Nederlandse leger werd betrokken bij het inrichten van een proefstation in Brielle, voor het torpedowapen.
De beide vestingen op het eiland, Brielle en Hellevoetsluis waren zwak, zij dienden te worden gefortificeerd en verbonden met een linie, voorzien van een inundatiesysteem.
De tijd en de techniek schreden voort, zo ook de oorlogsindustrie. De zware forten en vestingen verloren hun zin, door de nieuwe ontwikkelingen op het gebied van munitie en de artillerie. Voor Hellevoetsluis besloot men toen over te gaan tot het samenvoegen van het Westelijk hoornwerk met het bastion Haarlem, bastion II tot de Fronten I-II. Daarbij werd besloten over te gaan tot het bouwen van de open geschutsopstellingen.

Nadat het geheel tot stand was gekomen, met kruithuizen en bomvrije kazernen legden de Korpsen, Artillerie en Infanterie, zich met hun Staf in Garnizoen, te Hellevoetsluis, dit volgens de gegevens van het Bureau der Artillerie.
Zo zal blijken dat het 4de Regiment Vesting Artillerie, de 5de Compagnie voor Hellevoetsluis een belangrijke rol heeft gespeeld

Hoedjesmannen 1830

AFDELING ARTILLERIE IN GARNIZOEN HELLEVOETSLUIS

Op 11 januari 1677 werd op voorstel van prins Willem III een legerafdeling artillerie opgericht. Hierbij deden de eerste blijvende artillerieafdelingen hun intreden in het ‘Staatse Leger’, daarmee kan van het ontstaan van dit korps als organiek legeronderdeel worden gesproken. Aan het optreden van de bemanning van de in Hellevoetsluis gelegen schepen, als incidenteel kanonnier kwam geleidelijk een einde.

Het Korps zeeartilleristen, een eliteformatie, in het begin van de negentigerjaren van de 18de eeuw opgericht als geesteskind van de ‘Bevelhebber van de Vloot’, door Van Kinsbergen, was een mariniersformatie met een specialistische taak. Tijdens de invallen van de Fransen in Zeeuws-Vlaanderen, heeft het haar bruikbaarheid op schitterende wijze bewezen. Het korps, lag in garnizoen te Brielle en Hellevoetsluis. Door de opheffing van de Admiraliteiten in 1795 werden ook de activiteiten van de zeeartilleristen beëindigd.
In dit overzicht een beknopte informatie over de ontwikkeling van het Korps Artillerie, samengesteld uit de te Voet en de Bereden Artillerie, waar vanuit zich de korpsen, Vestingartillerie en het Korps Torpedisten ontwikkelden.

In de weergegeven correspondentie luit het midden van de 19de tot het begin van de 20ste eeuw, getuigd van de problemen die de legerleiding had. Zij trachtte dit op te lossen door te schuiven met afdelingen, waarbij de poging werd ondernomen om geoefend personeel, samen met de toch vrij gebrekkige kustbewapening, tot een geducht apparaat te doen uitgroeien.

Het is in wezen een triest verhaal, hoe de Nederlandse regering, uitvoering gaf aan de vestigplannen van het Ministerie van Oorlog voor Hellevoetsluis. Anderzijds moet worden gezegd, dat voortschrijdend inzicht in de technologische oorlogsvoering in West-Europa veel regeringen aan het denken hadden gezet.
De aanschaf van de bewapening, was dan in ons land misschien wel overwogen, maar het bij Krupp in 1870 vervaardigde en door ons land bestelde ijzeren kustkanon van 24 cm voldeed al niet meer in 1875, dit door de invoering van de zware pansering bij schepen.
In 1883 stopte de regering met de aanschaf van dit type, dit ondanks de vele, door Krupp uitgevoerde modificaties. Het laatste type van 24 cm verschoot een projectiel van 215 kg, gedreven met een lading van 68 kg.
De ontwikkeling van de artillerie, van granaat tot en met het kanon had zulk een vlucht genomen, dat bij het plaatsen van de order het materiaal bijna was verouderd.

De bewapening van de Fronten I-II van Hellevoetsluis, geplaatst in open emplacementen en beddingen, had door het klimaat en de zilte lucht veel te lijden.
Na 1882 kwam hier enige verbetering in, dit door de gebouwde affuitenloods (1866) en het maken van holle traversen tussen de geschut emplacementen. Eerder was ‘s Landshuis, het huidige gemeentehuis, als opslagplaats voor de afdeling artillerie gebruikt.
De legering van de militairen was sinds het begin van de 18de eeuw ongewijzigd, men maakte nog steeds gebruik van de barakken, gelegen aan de Barakkensloot, staat nu bekend als de Opzoomerlaan.
Over het Korps Torpedisten in het garnizoen van Hellevoetsluis en het aantal compagnieën, wat hier was gelegerd is tot nog toe te weinig bekend om te beschrijven.
Dit neemt niet weg, dat Hellevoetsluis decennia lang het Korps Artillerie, waar het Korps Torpedisten en de Vesting Artillerie uit voortkwamen, onderdak heeft geboden.

De functie van een garnizoen:
binnen een garnizoen ligt een legerafdeling, die in een stad of vesting haar vaste standplaats heeft. Dit schept verplichtingen aan de locatie.
Krijgsmachten onderkennen, dat stapelplaatsen met bevoorradingsmagazijnen en de bijbehorende transporten, de belangrijkste voorwaarden zijn om een militaire operatie te doen slagen. Het zal duidelijk zijn dat als een leger of onderdeel uit haar garnizoen treedt, de bevoorradingen en uitrusting door een efficiënte inzet van transportmiddelen dient te gebeuren. Voor Hellevoetsluis zal dit voornamelijk hebben plaatsgevonden vanuit Brielle, waaruit in eerste instantie het relatieve kleine garnizoen van Hellevoetsluis van uitrusting kon worden voorzien. Voorts zal op het eind van de 19e eeuw de Rotterdamsche Tramweg Maatschappij een rol bij de bevoorrading van de Fortresse hebben gespeeld.
De Admiraliteit op de Maze, had haar eigen magazijnen in Hellevoetsluis en haar toevoerwegen zullen voornamelijk vanuit Rotterdam over water zijn gegaan. Victualiën voor land- en zeemacht zullen in hoofdzaak op de Hollandse eilanden zijn ingekocht. Een goede intendance, was al bij de Romeinen bekend, op het in steen uitgehouwen verhaal, zien we de oprukkende Romeinse legerafdelingen en de vechtende legionairs op het veelgeroemde militaire wegennet, het ruimschoots van de ossenwagens winnen.

Sociaal leverde een garnizoen nog wel eens wat op. Kroegen, bordelen, gokhuizen en geldschieters vaarden er dikwijls wel bij. Zeelieden en soldaten, dikwijls afkomstig uit ander landen brachten muziek en andere gewoonten mee. Met de verkoop van koeien, schapen, kleinvee, vruchten en granen, pikten de boeren in de omgeving en op de eilanden een aardig graantje mee.

De navolgende documenten zijn transcripties

Bureau der Artillerie
No 87 a ‘s Gravenhage, den 31sten july 1870
De Minister van Oorlog
Artillerie kommandementen.

In aanmerking nemende dat in verband met het in staat van verdediging stellen van de vestingen, linién en stellingen van het Rijk, de verdeeling van de directie voor het materieel der Artillerie kommandementen, zoo die is vastgesteld bij Koninklijke besluiten van den 22sten April 1868 en den 7den April 1869, no. 49 en 16, in het belang van een goed beheer van het materieel der artillerie, tijdelijk dient te worden gewijzigd; Gelet op de artikelen 2 en 3 van de instructie voor de kommandant en voor het materieel der artillerie; Heeft goedgevonden en verstaan:
1st. dat de voormelde indeeling, met het oog op de wijze waarop het materieel voor de verschillende sterkten en posten in de magazijnen van oorlog is opgelegd, tot nader order zal zijn als volgt:

1. Amsterdam.
2. Naarden waaronder behoort: de Utrechtse linie van af Muiden t/m Nieuwersluis.
3. Utrecht, waaronder: de magazijnen van Woerden en Wierickerschans en de Utrechtse linie vanaf Tienhoven
tot aan de Lek
4. Gorinchem, waaronder behoort: het magazijn Dordrecht en de Utrechtse linie van af de Lek tot aan de Waal.
5. Woudrichem waaronder behoort: de Utrechtse linie vanaf Loevestein tot aan de Bakkerskil.
6. s’ Hertogenbosch
7. Heusden.
8. Geertruidenberg.
9. Zutphen, waaronder behoren: Doesburg en de verdere sterkten aan de IJssel.
10. Groningen.
11. Delfzijl.
12. Nijmegen, waaronder behoren: de werken in de Over Betuwe.
13. Grave.
14. Helder.
15. Brielle.
16. Hellevoetsluis.
17. Willemstad.
18. Vlissingen, waartoe behoren: Breskens, Neuzen, Ellewoutsdijk en Bergen op Zoom.

2de. Dat voor zover geen artillerie-kommandanten door mij zijn benoemd, de oudste officier der vestingartillerie in de standplaats aanwezig en geen vesting-kommandant zijnde als artillerie kommandant zal fungeren en derhalve alles wat betreft het beheer voor het materieel der artillerie in dat kommandement zal belast blijven. Gelast wijders, dat deze in het Recueil Militair zal worden geplaatst met algemene kennisgeving.

J. J. van Mulken

PERSONEEL MILITAIRE ZAKEN
No 63 P ‘s Gravenhage, den 16 december 1870

Garnizoens verandering in Mei 1871

Ontvangen hebbende eene missive van den heer directeur van ‘s Konings kabinet van den heer directeur van ‘s Konings kabinet van de l4den dezer, no. 28, blijkens welke Zijne Majesteit zich wel heeft gelieven te vereenigen met de aan Hoogstdenzelve gedane voorstellen omtrent de garnizoensveranderingen, zoo als die in de maand Mei a.s. plaats zullen hebben; Brengt ter kennis van het leger, dat die garnizoens veranderingen zijn vastgesteld, zoo op het hierbij gevoegd overzigt is vermeld. En bepaalt, dat, met het oog op het tijdstip van de aflevering der miliciens, het mouvement zoodanig zal moeten worden geregeld, dat het vóór of uiterlijk op den 1sten Mei a.s. afgeloopen zijn. In de Recueil Militair geplaatst ter algemene kennisgeving.
Overzicht van de garnizoensveranderingen welke in de maand Mei 1871 plaats zullen vinden.

Bureau der Artillerie No 96a ‘s Gravenhage, den 6den April 1875
Minister van Oorlog, Artillerie kommandementen
Ontvangen hebbende Zijner Majesteits besluit van 30sten Maart, jl. no. 8, luidende als volgt:
30 Maart 1875 No. 8 Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, KONING DER NEDERLANDEN, PRINS VAN ORANJE-NASSAU, GROOT-HERTOG VAN LUXEMBURG, ENZ., ENZ..

Overwegende dat het noodig is, om de indeeling van het Rijk in Artillerie-kommandementen, vermeld in de instructie voor de kommandanten voor het materieel der Artillerie, vastgesteld bij Ons besluit van 16 Augustus 1874, no. 31, in verband te brengen met het vestingstelsel, omschreven in art. 1 der wet van 18 April 1874 (Staatsblad no. 64); Gelet op Ons besluit van 26 October 1874, no. 17, houdende bepaling der garnizoensveranderingen op 1 Mei aanstaande en op dat van 3 Februarij 1875, no. 36, houdende indeeling van het Rijk in genie-kommandementen; Op de voordragt van Onzen Minister van Oorlog van den 27sten Maart 1875, na. 74 A; Hebben goedgevonden en verstaan om met wijziging van art. 1 der hier voor aangehaalde instructie te bepalen: De directie voor het materieel der artillerie wordt verdeeld in de na te melden kommandementen, en wel:
1. Stelling van Amsterdam, waartoe behooren de magazijnen te Amsterdam Standplaats van den kommandant Amsterdam.
2. de Nieuwe Hollandsche waterlinie, van de Zuiderzee, langs Utrecht tot de Lek, waartoe behooren de magazijnen Utrecht en Naarden, benevens die te Woerden en Wierickerschans Standplaats van den kommandant Utrecht.
3. de Nieuwe Hollandsche waterlinie, van de Lek, tot de Merwede en door het land van Altena tot de Nieuwe Merwede,en waartoe behooren de magazijnen te Gorinchem, Woudrichem en Loevestein, benevens die te Dordrecht. Standplaats van den kommandant Gorinchem
4. Stelling van den Helder, waartoe behooren de magazijnen te Helder.Standplaats van den kommandant Helder.
5. Stelling van de monden van de Maas van het Haringvliet, waartoe behooren de magazijnen te Brielle benevens die te Hellevoetsluis Standplaats van den kommandant Brielle of Hellevoetsluis.
6. Stelling van ‘ t Hollandsche diep en het Volkenrak en van de werken aan de Wester-Schelde, waartoe behooren de magazijnen te Willemstad, benevens die te Neuzen. Standplaats van den kommandant Willemstad
7. ‘s Hertogenbosch, waartoe behooren de magazijnen te ‘s Hertogenboseh, benevens die te Grave en Heusden Standplaats van den kommandant ‘s Hertogenbosch.
8. Zutphen, waartoebehooren de magazijnen te Doesburg, benevens die te Nijmegen en Groningen. Standplaats van den kommandant Zutphen.
9. Geertruidenberg, waartoe behooren de magazijnen te Geertruidenberg. Standplaats van den kommandant Geertruidenberg.

Dit besluit treedt in werking met 1 Mei aanstaande. Onze Minister van Oorlog Weitsel, is belast met de uitvoering dezes, waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer tot informatie en mededeling wordt gedaan in het 1é deel van het Recueil Militair, tot algemene kennisgeving
‘s Gravenhage, den 30sten Maart 1875.
WILLEM

IIe AFDEELING
Generale Staf
No 4
s’ Gravenhage, den 30sten November1881
De Minister van Oorlog
Gezien het Koninklijk besluit van 25 November 1881, no. 23, aldus luidende:
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, KONING DER NEDERLANDEN, PRINS VAN ORANJE-NASSAU, GROOT-HERTOG VAN LUXEMBURGENZ., ENZ., ENZ..

Garnizoensveranderingen tegen 1 Mei 1882.
Overwegende, dat het noodzakelijk is tegen Mei 1882, eenige troepengedeelten van het leger te verplaatsen:
Op de voordragt van Onzen Minister van Oorlog van 21 November 1881, Kabinet La P39;
Hebben goedgevonden en verstaan, te bepalen, dat de bedoelde garnizoensveranderingen zullen plaats hebben, zooals op de bij dit besluit gevoegde Tabelle is aangewezen.

Reuter
DEPARTEMENT VAN OORLOG
VII Afdeeling.
Militie en Schutterij
No 26
ONDERWERP
Standplaatsen der Korpsen van Het Leger
‘s Gravenhage den 12de Mei 1882

Aan de Heeren Commissarissen des Konings in de onderscheidene Provincien.
In het voorschrift betreffende de mobilisatie van het leger, behoorende bij de aanschrijving van den Minister van Oorlog dd. 1 Maart 1882, IIde Afd., Generale Staf, no. 77, welk voorschrift eerlang in zijn geheel ter algemeene kennis zal worden gebragt, wordt o.a. bepaald, dat de Burgemeester jaarlijks, in Mei, door tusschenkomst van de Commissarissen des Konings, van het Departement van Oorlog eene opgave zullen ontvangen van de standplaatsen van de korpsen en onderdeelen van korpsen.
In verband met deze bepaling, heb ik de eer UHEG. tot gezegd doel, bij deze, te doen toekomen een staat, aanwijzende bedoelde standplaatsen op 1 Mei 1882, alsmede die van de staven en hoofdadministratien, met vermelding tevens van de standplaatsen, waarheen de verlofgangers der militie te land, bij het met spoed onder de wapenen komen, moeten worden gedirigeerd.

De minister van Oorlog
Reuter

PROVINCIAAL BLAD van ZUID-HOLLAND.

Circulaire van den 22sten Mei 1882, A, no. 1042 (2de Afd.) – Aanwijziging van de standplaatsen der korpsen van het leger.
Aan Heeren Burgemeesters en Wethouders der Gemeenten in Zuid-Holland.
Ik heb de eer U hierbij ter kennisneming te doen toekomen afdruk eener missive van den Heer Minister van Oorlog en daarbij behoorenden staat, betreffende het in den hoofde dezer genoemd onderwerp.

‘s Gravenhage, den 22 Mei 1882
De Commissaris des Konings in de Provincie Zuid-Holland.
FOCK
De Griffier der Provinciale Staten, F. TAVENRAAT.

Opgaven der standplaatsen van de Korpsen en de onderdelen van Korpsen,alsmede van de staven en de hoofd-administratiën der Korpsen op 1 Mei 1882, met vermelding tevens van de standplaatsen, waarheen de verlofgangers der militie te land, bij het met spoed onder de wapenen komen, moeten worden gedirigeerd.
Standplaatsen van de staven der korpsen zijn aanduid door een kruisje (x); die der hoofdadministratie door een sterretje (*)

KORPS: 1ste Regiment Veld-Artillerie (Staf 1ste Afdeling Utrecht., Staf 2de Afdeling Amersfoort).
SAMENSTELLING 1ste REGIMENT: Utrecht: 1ste, 2de, 3de, 4de, Batterij en 1ste en 2de, Treinkompagnie..
STAF 2de AFDELING: Amersfoort: 5de en 6de batterij.
Huidige standplaatsen: Utrecht + en Amersfoort.
Nieuwe Standplaats: Utrecht en Amersfoort.

KORPS: 2de Regiment Veld-Artillerie (Staf 1ste Afdeling ‘s Gravenhage, 2de Afdeling Leiden)
SAMENSTELLING REGIMENT ‘s Gravenhage: 1ste, 2de, 3de en 4de Batterij: 1ste en 2de Treinkompagnie..
STAF 2de AFDELING Leiden: 5de en 6de batterij.
Huidige standplaats: ‘s Gravenhage + * en Leiden.
Nieuwe Standplaats: ‘s Gravenhage en Leiden.

KORPS: 3de Regiment Veld -Artillerie (Staf 1ste Afdeling Roermond, Staf 2de Afdeling Bergen op Zoom)
SAMENSTELLING REGIMENT: Roermond: 1ste en 2de Batterij, 3de en 4de Batterij,
STAF 1ste Afdeling Roermond 1ste en 2de Treinkompagnie.
STAF 2de Afdeling Bergen op Zoom: 5de en 6de Batterij
Huidige Standplaatsen Roermond /Breda.
Nieuwe Standplaatsen: Breda/Bergen op Zoom. ___________________________________________________________________________________________

KORPS RIJDENDE ARTILLERIE: Geen verdere opgaven
SAMENSTELLING REGIMENT:.Standplaats Arnhem _____________________________________________________________________________________________
KORPS: 1ste Regiment Vesting- Artillerie.
SAMENSTELLING REGIMENT: Utrecht, 1ste t/m 8ste Kompagnie, Zwolle 9de en 10de Kompagnie.
Huidige Standplaatsen: Utrecht + * , Zwolle. Nieuwe Standplaatsen: Utrecht , Zwolle.

KORPS: 2de Regiment Vesting Artillerie.
SAMENSTELLING REGIMENT: Naarden, 3de, 5de, 6de en 8ste Kompagnie. Amsterdam, 2de, 4de, 7de en de 10de Kompagnie. ‘s Gravenhage, 1ste Kompagnie.
Huidige Standplaatsen: Naarden, Amsterdam + * en ‘s Gravenhage. Nieuwe Standplaatsen: Naarden, Amsterdam en ‘s Gravenhage.
_____________________________________________________________________________________________
KORPS 3de Regiment Vesting Artillerie.
SAMENSTELLING REGIMENT: Gorinchem, 1ste t/m 6de Kompagnie. ‘s Hertogenbosch, 7de t/m 10de Kompagnie.
Huidige Standplaatsen: Gorinchem + *, ‘s Hertogenbosch.
Nieuwe Standplaatsen: Gorinchem, ‘s Hertogenbosch
_____________________________________________________________________________________________
KORPS 4de Regiment Vesting Artillerie.___
SAMENSTELLING REGIMENT: Willemstad.3de en 4de Kompagnie, Gorinchem 1ste , 2de, en 6de Kompagnie, Hellevoetsluis 5de Kompagnie., Helder, 7de t/m 10de Kompagnie.
Huidige Standplaatsen: Willemstad, Gorinchem, Hellevoetsluis, Helder.
Nieuwe Standplaarsen: Willemstad, Gorinchem, Hellevoetsluis, Helder.

Verlofgangers van de veld- en rijdende artillerie, die onvoldoende zijn gekleed worden naar de staf van zijn Korps gedirigeerd

IIe EN IIIe AFDEELING
GENERALE STAF EN PERSONEEL

No. 37
‘s Gravenhage 20 november 1884
DE MINISTER VAN OORLOG
Garnizoensverandering

Gezien het Koninklijk Besluit van 7 November 1884,
no. 18, aldus luidende:
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods,
KONING DER NEDERLANDEN, PRINS VAN ORANJE-NASSAU, GROOT-HERTOG VAN LUXEMBURG, ENZ., ENZ ., ENZ.
Overwegende, dat het noodzakelijk is, in het jaar1885 eenige troepengedeelten van het leger te verplaatsen;
Op de voordracht van Onzen Minister van Oorlog, van 1 November 1884, Kabinet Litt. G34;
Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen, dat de bedoelde garnizoensveranderingen zullen plaats hebben, zooals op de bij dit Besluit gevoegde Tabel is aangewezen.

BIBLIOGRAFIE GARNIZOEN HELLEVOETSLUIS

De Nederlandsche zee en landmacht, F. J. G. Ten RAA.
Retourvloot Pieter Bitter, J. C. M. Warnsinck, Historia nr. 9-1944.
Militaire Spectator, 1854.
Waagenaer, 1754.
Mars et Historia. W. E. Popta, 1975.
Geschiedenis van ons Vaderland, Jac. M. Vos 1915.
Marineblad nrs. 46-49, J. C. M. Warnsinck, 1934.
Streekarchief Voorne-Putten en Rozenburg te Brielle, 1997.
De Nederlandse infanterie, H. Ringoor,1966.
De Nederlandse mariniers, Drs. Ph. M. Bosscher, 1966.
Geschiedenis van het Nederlandse Korps Mariniers, C. J. Dorren, 1948.
Mondragon Dr. W. A. Boekelman, Mars Bibliotheek,
De ontwikkeling van vestingwerken te Hellevoetsluis, J. J. Walters 1996.
Opstel van de familie Chardon, Chardon particuliere uitgave, Schiedam.
Van Heiligerlee tot Korea, Majoor G. J. Raadgever, 1961.
Bureau Maritieme Historie, Marine-Staf, J. F. van Dulm, 1969.
Gemeente Archief Hellevoetsluis, 1994.
Instituut voor Maritieme Historie, ‘s Gravenhage, 1994.
Armamentaria nr. 2, jaarboek van het Leger Museum Delft, drs. G. J. Kerkhoven, de intocht te Amsterdam.
Navorscher, 898 pag. 207.

NOTEN:

1] Gerevetteerde muur: bekledingsmuur van baksteen aan de voet van een verdedigingswerk.
2] Courtine: deel van een wal of muur tussen twee bastions.
3] Bastion: vijfhoekige uitbouw aan de muur of wal van een versterking uitgevoerd in steen of aarde.
4] Contrescarp: opgeworpen wal aan de buitenzijde van een gracht met inbegrip van de doorlopende gedekte weg, beide zijn beschermd door een aarden- of stenen wal aan de buitenzijde (in dit geval ook een onderdeel van de westelijke zeewering
5] Zie resolutiën Groote Loge 8.6.1783, een bijdrage tot de geschiedenis van de loge ter gelegenheid van de herdenking van haar 200 jarig bestaan; ledenlijsten 1783, 1791 en 1792.
6] Opheffing van de Admiraliteiten.
7] Militair ambtenaar belast met de zorg voor, beheer van de administratie van vorstelijke bezittingen van een hofhouding.

Hellevoetsluis april 2005.
Auteur: J. C. H. Jansen.
Bewerking afbeeldingen: A. C. Pieké.