Admiraliteit van Rotterdam
d.d. 3 juli 1649
Aan:
Doorluchtige Hoog Mogende Heren,
Toen wij gistermorgen uit uw boodschap van eergisteren vernamen, van datgene waarmee, uw Hoog Mogende ons hadden belast, besluitende het schip de Antelop, toebehorende aan koning Karel II, volgens uw uitdrukkelijk rechtelijk bevel, hebben wij direct 2 personen naar Hellevoet-Sluys gezonden om de vereiste informatie in te winnen.
De gecommiteerden, nu wedergekomen zijnde, hebben zich op de hoogte gesteld, dat op de 29e van voornoemde maand twee fregatten van het Parlement van Engeland, uitgerust met ieder 24 tot 28 kanons en beide goed bemand, ’s avonds tussen 6 en 7 uren opzeilde en daar op Hellevoet-Sluys met sloepen een landing hebben uitgevoerd, waarbij zij zo’n 100 man aan land hebben gezet.
Tijdens de landing riepen zij de burgers en inwoners toe dat zij hen geen kwaad wilden doen maar dat zij alleen het eerder genoemde ‘Konings-Schip’ kwamen ophalen.
Inmiddels hadden zij de bewaking van het Schip, sterk 7 tot 8 man verdreven, hierbij werd de bootsman verwond en twee wachten in gijzeling genomen. Dit alles verliep met zoveel geweld dat zij één van hun eigen volk, met een pistool doodschoten.
Het dode lichaam met zich meevoerende, hadden zij de meertouwen van het Schip gekapt en het Schip, spoedig buiten de haven gebracht.
Doordat het Schip niet over de zandbank kon komen, en niet wilde vlot komen, begonnen zij met bijlen de masten en zaken van belang kapot te hakken en deze onbruikbaar te maken. Speciaal de fokkenmast moest het ontgelden, de lenspompen werden in stukken geslagen en de hoostouwen gekapt.
Zelfs het weinigen dat in het Schip was werd door de bootsgezellen geplunderd en het resterende scheepstuig werd meegenomen.
Bij het verlaten van het Schip werd door hen voor en achter in het ruim, buskruitladingen geplaatst om het te doen springen, het kruit ontplofte tussen 9 en 10 uur of daaromtrent in de nacht, met een dusdanig geweld, dat de spiegel met het gehele achterschip uitéén werd geslagen.
Bij de fokkenmast had men een vat buskruit van zo’n 80 pond geplaatst, het vaatje werd onder leiding van de commissaris Mesch en enige van zijn soldaten, die uit het wachtgebouw ten getale van 50 waren opgetrommeld om assistentie te verlenen, op dappere wijze verwijderd.
Nadat ’s nachts om 12 uur het achterste gedeelte van het Schip was gesprongen, zijn voornoemde schepen of fregatten van het Parlement, na het uitvoeren van de genoemde actie, afgedreven naar de Goereese haven om daarna wederom buitengaats te gaan.
De andere dag had de commissaris Mesch, het vernielde schip in de haven laten brengen wat de vrouwen van de voornoemde plaats ,,op de benen deed komen” protesteerden dat als men het Schip zo diep in de haven zou brengen en naast de huizen zou afmeren, de Parlementairen wederom zouden komen om het Schip in de brand te steken, waarbij de gehele plaats in de problemen zou komen.
Zij, de vrouwen brachten daarna het Schip met geweld buiten de havenmond, naar de plaats waarvan het daarvoor was gekomen.
Het Schip is daar blijven liggen omdat het te groot was om het door de zeesluis te kunnen brengen en het daarna in het Dok af te meren.
Dit alles dan dienende om uwe Hoog Mogende volgens haar goeddunken het voornoemde ter notitie te nemen, biddende:
Mijne Heren, in Rotterdam de 3e juli 1649 was getekend,
J. de Jonge van Ellemeet onder uw Hoog Mogende dienst bereide,
de Gecommitteerde Raden ter Admiraliteit,
ter verordening van voornoemde P. Splinter.
N.B. Dat het schip van Karel II in Hellevoetsluis was afgemeerd vond zijn oorzaak in de revolutie die plaats had gevonden in Engeland. Cromwell had zich uitgeroepen tot hoofd en protector van de nieuwe Engelse Republiek. Ten gevolge van de revolten werd koning Karel I berecht en onthoofd. De prins van Wales, de latere Karel II, is toen met het schip de Antelop gevlucht naar Holland. Het Engelse Parlement maakte dus terecht aanspraak op voornoemd schip en heeft getracht dit met geweld terug te halen, wat bijna door de zwakke bewaking van Hellevoetsluis zou zijn gelukt.
De beschreven gebeurtenis, was ten tijde van het Stadhouderschap Willem II de aanleiding dat in oktober 1649 op voorslag van de Staten Generaal onder protest van de Staten van Holland de krijgshoofden gelast werden hun legereenheden volledig te houden, die door de bezuinigingswoede van de Staten van Holland deels waren afgedankt.
Bron: gemeente archief gemeente Hellevoetsluis
J. Grosfeld / A.H. van den Heuvel
Bewerking: G.N.A. Punt
Hellevoetsluis d.d. 2 januari 2001
Afschrift
Admiralit. tot Rotterdam
Van 3e july 1649
Doorluchtige Ho. Mo. Heeren,
Als hier gisteren morgen, wij uijt uwer Ho: Mo: missive
5 van eergisteren vernamen, t’ geent U. Ho: Mo: hadden
belast ons nopende het Schip Antelop, toecomende
Coninck Caul, den tweeden, t’ injungeren hebben wij
dadelijkck twee uijt den onsen nae Hellevoet Sluijs afgeschickt
om daeruijt te vernemen de vereijsche informatie,
10 welcke onse gecommitt ( eer ) de dan huijden wedergecomen
sijnde, resereren ons datter den 29 der voorseide maent
junij twee fregatten vant ‘ parlement van Engelant
gemonteert ijder met 24 a 28 stukken ende beijde wel
gemant savonts tussschen ses en seven uijren waeren comen
15 opseijlen, die aldaer op Hellevoet Sluijs, door
hun chaloupen hadden gelant omtrent 100 man
roupende dat sij de borgers off inwoonders geen quaet
en wilden doen, maer alleen afhalen het voorseide conincx
Schip, gelijck sij oock vervolgens de bewaerders vant’
20 selve Schip, sterck 7 a 8 man daervan hadden afgedreven,
quetsende den hoogbootsman ende twee van selve
bewaerders mede nemende, alles met sulcken furie
datse een van hun eijgen Volck met een pistool doot
schoten wiens doode lichaam oock bij haer waere mede”
25 gevoert, hadden de meertouen vant’ Schip afgehackt
ende haer gespoet het Schip te brengen buijten de Haven
doch over den dorpel van selver Haven niet hebbende
connen vloten, hadden met bijlen beginnen alle de
masten, ende pricipaelste soo verre in te hacken,
30 datse onbruijckbaer sijn geworden, ende specialijck de focke
mast gansch afgehackt, alle de pompen in stucken alle
de Hoostouwen t’ eenemael afgehapt, ende het weijnige
dat daerin was, soo van bootsgesellen plundge, als
ander schipstuijch medegenomen, verlatende het Schip
35 hadden voor en achter bospower gestelt om t’ Schip
doen springen, gelijck het cruijt noch tusschen 9 ende 10 uijren
of daeromtrent inde nacht, sulcke operatie hadde
gedaen, dat de Spiegel t’ eenemael waere uijtgeslagen,
ende het gansche achterschip weggesprongen, voor omtrent
40 de fockemast was bij henluijden gestelt een tonneken
cruijt wegende omtrent 80 pond, twelck bij den commiss (ari)s
Mesch ende eenige soldaten, die uijt den burele ten
getale van 50 waeren ontbooden ter adsistentie noch
wiert daeruijt gehaelt, als dewelcke hun daertoe hadden
45 verstout, noch snachts ten 12 uijren, naert’ voorseide
achterste gedeelte al was gesprongen, de voorseide Schepen
off fregatten vant’ parlement waeren naert’ bedrijven
van sulcke hunne voorseide actie weder nae de goereese
haven afgedreven, ende hadde haer vervolgens wederom
50 begeven buijtengaets, s’ anderendaegs hadden den
commissaris Mesch het gedestrueerde Schip weder
wat corter inde Haven doen corten, dan de vrouwen van
voorseide plaets op de beenen comende, riepen dat indien met het
Schip soo diep inde Haven ende onder de huijsen liet
55 liggen, de parlementairsen wederom mochten comen,
ende het Schip voorts in brant steecken, ende alsoo de geheele
plaets mochte in pericul comen van aff te branden, ende
brachten alsoo met gewelt t’ Schip wederom t’ eijnde bij t’
mont van voorseide haven daer het jongst was vandaen
60 gecomen, alwaer het dan was blijven liggen, overmits
het te groot was om doorde Sluijs getrocken te worden,
int’ dock, dese dan dienende om U: Ho: Mo: volgens
haere goede geluste int’ gene voorseide is te notificeren,
biddende
65 Mijn Heeren C. in Rotterdam den 3 julij 1649 was gepara
pheert J. de Jonge van Ellemeet ( ot ). onderst t. uwer Ho: Mo:
dienstbereijde, de gecomm ( iteerde ) Raden ter admiral ( itei ) t’ ter ordonnan van voorseide selve get. P. Splinter.