Machinistenopleiding Hellevoetsluis

De vestiging van de machinistenschool in Hellevoetsluis in 1876, vindt zijn oorzaak in de ontwikkeling van de stoomschepen met daaraan parallel de perfectionering van de stoommachine, als aandrijfmiddel voor vaartuigen in het algemeen.
Het eerste kontakt dat het Koninkrijk der Nederlanden met de stoomboot had, was met de ‘Defiance’ die in 1816 Veere, Dordrecht, Rotterdam en Amsterdam aandeed. Koning Willem I legde bij deze bezoeken een bijzonder grote belangstelling voor het schip aan de dag.
Op 8 juni 1816 vertrok vanuit Rotterdam de in Engeland aangekochte stoomboot ‘Orwell’ onder de naam van ‘Prins van Oranje’ de Rijn op, waarbij tot ieders verbazing het schip met sterke tegenstroom toch de stad Keulen bereikte. De reis had geduurd van 8 juni tot en met 12 juni.
Een Antwerps consortium kocht een Engelse stoomboot waarmee in 1817 een veerdienst op Rotterdam werd geopend.
Met een aanzienlijke steun van de koning werd het stoomtijdperk in de Nederlanden ingeluid. John Cockerill bouwde een stoomboot waarmee hij in 1821 Rotterdam en Amsterdam bezocht. In 1822 ontwierp Gerhard M. Roentgen, een geniaal oud marineofficier, een veerboot voor de Kil en Moerdijk. De boot werd in Engeland besteld en in 1822 onder de naam ‘De Wilhelmina’ in de vaart gebracht. Hierna volgden in 1825 het zeestoomschip ‘Baron van de Capellen’, uitgerust met een Engelse stoommachine installatie, in 1826 het radarstoomschip ‘Willem de Eerste’ gebouwd voor de Amsterdamsche Stoomboot Maatschappij en op 19 september 1829 opende de Nederlandse Stoomboot Maatschappij een dienst op Londen met ‘De Batavier’ gebouwd bij Fop Smit te Kinderdijk en voorzien van machines van John Cockerill te Seraing. In de jaren twintig van de negentiende eeuw werden in de Nederlanden tientallen meest kleinere stoomschepen en boten gebouwd.
Men kan dan ook niet spreken over een gebrek aan activiteiten. De lijst van namen breidde zich voortdurend uit.

Het eerste raderstoomschip van de Koninklijke Marine werd in 1826 verkregen door aankoop van de nieuwe pakketboot ‘Calpe’ te Dover in Engeland gebouwd. Het schip werd omgedoopt in ‘Curacao’ en in 1827 te Hellevoetsluis in dienst gesteld.
Later maakte Zr. Ms. Curacao als eerste stoomschip, grotendeels op stoomkracht drie reizen naar Suriname en de Nederlandse Antillen. In 1828 werd de Zr. Ms. Suriname in dienst gesteld, dit schip was gebouwd op de Marinewerf te Vlissingen.
Op 22 september 1828 maakte Zr. Ms. stoompakket ‘Atlas’, gebouwd in opdracht van het Departement van Marine en Koloniën een bevredigende korte proeftocht van Fijenoord naar Vlaardingen en terug. Het schip werd op 27 augustus 1829 door de regering overgenomen. Het schip stond onder bevel van de luitenant ter zee Moll. Nadat enkele gebreken aan het schip waren verholpen bleek dat bij het uitvaren de monding van de Maas te ondiep was voor dit grote schip. Men was gedwongen binnendoor naar het Haringvliet te varen om op deze wijze de zee te bereiken. ‘De Batavier’ sleepte ‘De Atlas’ naar Dordrecht, vanwaar op eigen kracht werd doorgestoomd naar Hellevoetsluis.

‘De Atlas’ overwinterde in de monding van het nieuwe Voornse Kanaal, de Koopvaardijhaven van Hellevoetsluis, die speciaal voor dit doel moest worden uitgediept. Nadat een aantal kleine gebreken opgelost waren vertrok het schip op 18 juli 1830 naar zee om op de Schelde een proeftocht te maken, het bleek een uitstekend zeeschip te zijn en het stuurde en zeilde goed ondanks het kleine tuig. Zelfs voor die tijd was het stoomverbruik groot en daarmee ook het verbruik aan kolen. Na de proefvaart stoomde ‘De Atlas’ op naar Nieuwe Diep voor een volgende overwintering alwaar het schip in conservatie werd genomen en in 1832 aldaar op last van de Koning werd gesloopt.
De opsomming van de in Nederland gebouwde schepen en machines bleef stijgen. De kwaliteit van stoomketels en machines nam zo toe, dat in 1840 twee complete ketel- en machine installaties van 540 npk voor de Franse oorlogsfregatten Vauban en Decartes werden geleverd. In 1842 kwamen daar nog twee installaties van ieder 300 npk bij voor fregatten van de Keizerlijke Russische Marine.

Er dient te worden opgemerkt dat rond 1820-1825 bij de Koninklijke Marine studies gaande waren rond het onderwerp stoomaandrijving. Dit blijkt uit de levensloop van Jan Willem Moll (1792-1849) Sbn. die theorie en praktijk rond het stoomschip op particulieren schepen opdeed. Moll werd belast met de werving van personeel te Rotterdam, hij werd daarbij toegevoegd aan de Ktz. Jhr. A.C. Twent dit ’ter oefening in de stoomvaartdienst’.
De personen, een commissie ingesteld door de koning, die zich met de stoomaandrijving bezig hielden stonden bekend als ‘de stoomheren’ die zich afvroegen: Moeten er stoomschepen worden gebouwd en zijn deze schepen bekwaam om te worden bewapend en dient de regering, deze ontwikkeling financieel ondersteunen.
Opmerkelijk is, dat er nergens wordt gesproken over opleidingen of instituten voor machinisten en stokers binnen de Koninklijke Marine.
De oorzaak zou kunnen liggen, dat de toekomstige technische officieren, dikwijls in de leer gingen op particulieren Nederlandse en buitenlandse schepen.

Door de opheffing van Landswerf te Rotterdam in het kader van bezuinigingen van de regering, in november 1848 waarbij de ketelmakerij van de Rotterdamse Landswerf werd overgeplaatst naar Hellevoetsluis. Men zou kunnen concluderen, dat dit de aanzet zou kunnen zijn geweest van de machinisten opleiding in Hellevoetsluis.
Deze opleidingen vonden in eerste instantie plaats aan boord van de eerste
stoomoorlogsschepen, zoals het schip ‘Bonaire’ en niet te vergeten het ijzeren Koninklijke raderstoomjacht ‘Leeuw’.
Het schip ‘Leeuw’ was het eerste in Nederland gebouwde ijzeren schip dat op de marinewerf in Rotterdam werd gebouwd. Het was een ontwerp van P. Clavimans jr. met de bijzonderheid dat het was voorzien van een platte bodem en geen kimrondingen had. Het schip ‘Leeuw’ werd in 1882 buiten bedrijf gesteld en deed daarna tot ver in de negentigerjaren van de negentiende eeuw dienst voor de opleiding voor stokers en machinisten te Hellevoetsluis.
Tussentijds had het schip nog een gedaanteverwisseling ondergaan, het werd verlengd en van een extra schoorsteen voorzien. Het schip verdwijnt dan nog voor de eeuwwisseling in de geschiedenis als zijnde het in 1826, eerste ijzeren stoomraderschip in Nederland gebouwd, een prestatie van techniek van de eerste orde.

Nadat meer dan tien jaar onderricht voor machinisten en stokers aan boord van oude en verouderde schepen was gegeven werd in 1859 vastgesteld dat er een machinisten opleiding zou komen. Het zou nog zeventien jaar duren voordat de eerste steen van de machinistenschool door Robert Louis de Haes (MWO) op 7 juni 1877 zou worden gelegd, dit volgens de later aangebrachte gevelsteen in de machinistenschool zelf. Andere bronnen spreken over de aanvang van de bouw van de school over het jaar 1876.

Iets over Robert Louis de Haes, geboren Zutphen 30 april 1818; overleden te ’s Gravenhage op 18 september 1884.
De Haes was drager van de Militaire Willemsorde. (Koninklijk besluit van 14 september 1859 nr. 99 en het Koninklijk besluit van 1861 nr. 82). Hij verkreeg deze onderscheidingen door zijn commandement tijdens de expedities in Sumatra, Sipora en Borneo.
Voorst was De Haes directeur en commandant der marine te Hellevoetsluis en Willemsoord (1874-1879).
Op 1 juli 1875 promoveerde hij tot schout bij nacht. Vanaf 16 augustus 1879 tot 1 mei 1883 was hij voorzitter van de commissie onderzoek naar de oorzaken van het vergaan van Zr. Ms. rammonitor ‘Adder’ op 5 juli 1882.
Hij had een enorme ervaring op het gebied van stoomschepen zowel rader- als schroefschepen, die onder zijn commandement stonden, deze ervaring had hij opgedaan in Nederlands Oost Indië, Guinea (Nederlandse bezitting) en hier ten lande.

De intentie was om met de opleiding in 1882 te starten met 15 plaatsen in de machinisten opleiding die onder leiding stond van de officier der tweede klasse A.A. Jongkees en de machinist der tweede klasse J.F. Fauwel.
De cursus begon echter met 35 cursisten, waar van 19 in de eerste afdeling. Voor de kazernering van de cursisten werd het buiten bedrijf gestelde schip ‘Bonaire’ gebruikt. Dit schip heeft dienst gedaan tot 1920 tot er een eind kwam aan de opleiding en de ‘Bonaire’ verhuisde naar Delfzijl.

De opleiding voor machinisten heeft diepe wortels in Hellevoetsluis.
Wat ons nog rest van de opleiding is de voormalige machinistenschool nu bekend als het gebouw ‘De Veste’. Het gebouw met zijn neoclassicistische voorgevel gedekt door een fronton met in de timpaan het embleem van de toenmalige machinistenopleiding. De gevel is later ontsierd door de ingebrachte voordeur die nu de hoofdingang van het gebouw is. De oorspronkelijke ingang was aan de noordzijde van het gebouw, deze was gelegen binnen de immuniteit van het marine etablissement.

Machinistenschool te Hellevoetsluis, voorgevel oostzijde.
Groote dok oostzijde te Hellevoetsluis, rechts de Machinistenschool, westgevel.

In 1826 werd op de Marinewerf te Rotterdam voor rekening van Koning Willem I het eerste ijzeren raderstoomjacht Leeuw gebouwd. Het had twee stoommachines ieder met een vermogen van 36 PK. Later werd het jacht met ongeveer 18 meter verlengd en kreeg het nieuwe ketels en machines. Het schip heeft in zijn nieuwe gedaante twee schoorstenen. In de jaren negentig van de 19e eeuw diende de Leeuw voor de opleiding van stoker en machinisten te Hellevoetsluis.

Na de grote brand in het einde der 60e jaren heeft het gebouw qua exterieur en interieur blijvende veranderingen ondergaan, stookplaatsen verdwenen en daarmee ook de schoorstenen op het dak en de indeling van het gebouw werd herschikt.
Gelukkig bleef het embleem in de timpaan van het toen opgerichte technische dienstvak goed herkenbaar. Het embleem bestaat uit een heraldisch naar rechts gerichte pijl, die de naar links gerichte toorts of fakkel dekt. (heraldisch staat men achter het embleem).
De motivatie en keuze voor dit embleem is niet bekend, maar uitgaande van oude gegevens zou de verklaring als volgt kunnen zijn van de door acanthusblad omgeven zinnebeelden:
-de pijl met de gevederde schacht, stelt de niet oppervlakkige beoefening van de wetenschap voor.
-De toorts of fakkel is het zinnebeeld van wetenschap en roem.
Opmerkelijk is dat er geen devies bij het embleem is wat afgaat op de zinnebeelden.
Passend zou kunnen zijn geweest: Lux nostris, hostibus ignus, de onzen zegevieren of lichten, de vijanden branden.

Zover bekend is het huidige gebouw het eerste stenen, dat speciaal voor de marine werd gebouwd ten behoeve van de machinistenopleiding. De school was verdeeld in ruimten waarin waren ondergebracht een smederij, bankwerkerij, machinekamer, een aantal theorielokalen en een recreatiezaal. Onder de werkvloer bevond zich een waterkelder. De architectuur verraadt de hand van Rijkswaterstaat.
De lange tijd die in beslag werd genomen om tot de realisatie van de school voor de adspirant-machinisten te komen vond zijn oorzaak in de scheepsaristocratie, die slechts schoorvoetend plaats inruimde voor de stoker en machinist.

De machinisten bij de marine waren in 1845 een afzonderlijk korps, zij werden met name uit burgermachinisten en landmachinisten gerekruteerd terwijl ook wel oud-stokers werden aangetrokken. De herkomst van deze personen kwam hun aanzien binnen de marine niet ten goede. Bovendien werden vraagtekens geplaatst bij hun besef van de militaire waarden en hun trouw aan de marine.
In 1845 werd bepaald dat een aantal veel belovende machinisten van de eerste klasse tot de officiersrang zouden kunnen worden bevorderd. Acht jaar later werd deze regel op de helft van de groep van toepassing. In de praktijk bleef de officier machinist dun gezaaid.
In de ‘longroom’ werd de machinist niet toegelaten, daarnaast had hij geen recht op de aanspreektitel ‘mijnheer’. Daarnaast moest hij een jaar langer als een zeeofficier in Indië dienen. Veel machinisten vonden door deze discriminatie de weg naar de koopvaardij of zij gingen op Java als machinist in de suikerfabrieken werken.
Pas in 1884 werd de positie van de machinisten verbeterd, ze werden vanaf deze tijd in het ‘vaste korps’ aangenomen, wat de kans op een officiersrang vergrootte.
In 1895 werd de machinistenopleiding met een jaar verlengd terwijl er ook een opleiding als stoker ontstond.

Op de scheiding van de negentiende en de twintigste eeuw tekende zich een komende doorbraak af, het tekort aan machinisten was toen inmiddels opgelopen tot 240 man. In 1914 werd de opleiding opnieuw verlengd, na drie jaar te Hellevoetsluis volgde een praktijkjaar en een afsluitend jaar in Den Helder, in 1917 werden machinisten die dat nog niet waren, tot officier bevorderd. Geleidelijk werd de opleiding overgeheveld naar Willemsoord. Sinds 1918 werd bovendien het diploma 5-HBS geëist om tot de opleiding te worden toegelaten.

Hellevoetsluis 28 november 2010
Auteur: J. C. H. Jansen.
Redactie: A. C. Pieké.

ENIGE JAARTALLEN

1827 Het stoomraderschip ‘Curacao’ vertrekt op 26 april als eerste.
1828 Stoomschip vanuit Hellevoetsluis naar Paramaribo.
1825-1834 De Koninklijke Pakketdienst onderhoud een geregelde lijndienst tussen Hellevoetsluis en West Indië.
1827-1830 Het Kanaal door Voorne wordt gegraven.
1829 Hellevoetsluis wordt aangewezen als zeehaven.
1845 Bij koninklijk besluit is Hellevoetsluis aangewezen als losplaats voor steenkolen.
1859 Start machinisten opleiding te Hellevoetsluis.
1870 Vestiging van een detachement Genie van de Torpedo Compagnie te Hellevoetsluis.
1877-1878 Bouw van de machinistenschool van de Koninklijke Marine.
1910 Op 5 en 6 november, hevige brand op de Marinewerf te Hellevoetsluis, de bootsmanswerkplaats, de artilleriewerkplaats, het victualiënmagazijn en de reservemagazijnen worden verwoest.
1916 De machinisten opleiding in Hellevoetsluis, wordt opgeheven.
1920 De matrozen opleiding in Hellevoetsluis, wordt opgeheven.
1921 De Marine vertrekt vanuit Hellevoetsluis naar Nieuwe Diep.
1933 De torpedo compagnie vertrekt uit Hellevoetsluis.
1934 De Rijkswerf in Hellevoetsluis wordt opgeheven.