Mijnen jagen.
In 1917 werden er in de ‘Stelling Hellevoetsluis’, een aantal artillerie- en genieofficieren gevraagd of zij bereid waren om langs de kusten van de Zuid-Hollandse eilanden, aangespoelde zeemijnen te demonteren of op een andere wijze onschadelijk te maken.
Een aantal officieren gaf zich voor de ‘duivelse job’ op. Zij kregen in korte tijd een primaire opleiding in de kennis van de zeemijn. Het probleem bleek, dat bijna ieder aangespoelde mijn van een ander type was, daarbij verschilde het ontstekingsmechanismen per nationaliteit.
Men had in het begin geen notie van wat er van binnen zat verborgen en hoe het helse ding werkte. Langzaam maar zeker ontwikkelde zich de kennis rond het explosief. Helaas soms voor een hoge prijs, een voortijdige detonatie.
Ruwweg waren er in die tijd, twee mogelijkheden om een mijn onschadelijk te maken, men liet dit aan eigen inzicht over. Het advies van de instructeurs was in de eerste plaats het object te demonteren, waarbij de waardevolle explosieven voor hergebruik vrij kwamen.
Demonteren betekende, dat de koperen buis met de ontstekingslading er uit moest worden geschroefd, om daaruit het pijpje met het slagkwik te halen, er kon dan niets meer gebeuren. Na het dichtschroeven van het nu onschadelijke apparaat, kwam de marine het ding wegslepen om het naar een veilige opslagplaats te brengen in afwachting op verder transport.
Daar waar kennis te kort schoot, of veel inspanning zou kosten om het zware explosief te vervoeren met alle risico’s van dien, werd besloten om deze tot ontploffing te brengen.
Aan een aantal veiligheidsvoorwaarden moest worden voldaan, want een explosie had een enorme kracht, zij sloeg een krater in de grond en in een straal van een paar honderd meter, brandde alles zwart.
De 1ste luitenant J J.L.van Zuylen was een van de mannen die zich opgaf voor dit karwei, hier volgt zijn relaas.
Ik zag altijd uit naar avonturen en ik heb er meer dan genoeg beleefd, hier volgen er twee:
ik was op 4 december s’ avonds juist teruggekomen van een mijn-expeditie uit de binnenlanden van Goedereede en zat met drie collega’s en huisgenoten bij de kachel in het ‘Behouden Huis’, onze houten woning, toen er een telegram voor mij kwam. Ik moest de volgende morgen per eerste gelegenheid naar Ouddorp komen, want er was een mijn gesignaleerd, ongeveer vijfhonderd meter van de plek waar ik zojuist vandaan kwam.
De volgende ochtend mijn ‘oudste uniform’ aan, wat extra ondergoed, want mijnen hadden de onaangename gewoonte bij voorkeur op stormachtige winterdagen aan te spoelen. Met de tramboot van Hellevoetsluis naar de overkant richting Middelharnis en vandaar met de stoomtram door naar Ouddorp.
Het was per eerste gelegenheid, maar ik geloof dat het toch een uur of één werd, eer ik er was.
Ik had mijn spullen, gereedschap, zoals een Engelse sleutel, een aantal blokken picrinezuur en wat lont, wat allemaal op de bagagedrager van mijn fiets ging.
Op het stationnetje werd mijn fiets door de gedienstige conducteur uit de bagagewagen geladen. Ik fietste naar het gemeentehuis en zag aan de gezichten hoe welkom ik was. Het bleek dat het dorp de nacht in angst had doorgebracht vanwege de mijn op het strand.
Op het gemeentehuis informeerde ik naar een broodkaart, want anders kreeg men niets te eten. Daar mankeerde het niet aan, bonkaarten ten over.
Nadat ik de maag had gevuld, ging ik op weg, trappend tegen de koude wind. Door de duinen, langs het barre strand en door het mulle zand. In de verte, zag ik een zwarte bol, daar moest ik zijn.
Eerst eens even kijken, het zou een hele tour zijn om dat ding hier van het strand weg te slepen en een boot kon hier moeilijk komen om de mijn op te halen. Dus dan maar tot ontploffing brengen. Ik moest wel snel zijn want het werd al donker. Verderop zag ik nog een wandelaar, een strandjutter waarschijnlijk, de man had mij niet in de gaten. Ik schoot mijn revolver af in de richting van de zee, om mijn aanwezigheid kenbaar te maken. De man had het schot gehoord en keek in mijn richting, ik beduidde hem dat hij weg moest gaan, wijzend naar de mijn. Ik overwoog nogmaals te schieten meer in zijn richting, om hem bang te maken, maar hij zette het al op een lopen.
Ik kon aan het werk, eerst de blokjes picrinezuur op de mijn gelegd en de lont er ingeduwd, de lengte hiervan had ik al bepaald, zodat de mijn niet zou springen voordat ik op een kilometer afstand zou zijn. Nu de lucifer er bij en rennen naar de fiets, die ik op een afstand van duizend meter had laten liggen.
Daar ging ik staan te kijken naar wat er zou gebeuren, met het horloge in de hand. De explosie moest nu plaatsvinden. Wachten, als het nu maar vlug gebeurde, want over een uur ging de laatste tram naar Middelharnis, de laatste gelegenheid om in het ‘Behouden Huis’ Sinterklaas te vieren, die tram zou ik toch graag willen halen.
Geduld vriend, het zal wel komen. Maar er gebeurde niets helemaal niets. Had ik mij verrekend en de lont te lang genomen?
Uiteindelijk zat er niets anders op om te gaan kijken. De lont was misschien vochtig geweest of had een breuk, zodat was gedoofd.
Aarzelend ging ik de weg terug, mijn blik strak op de mijn gericht, dan opeens, toen ik halfweg was, kwam de explosie, gevolgd door een donderende knal, die weerkaatste door de duinen.
Plat op de grond, om mij heen vielen de scherven en de zee gromde terug….
Ik pakte de laatste tram en was om elf uur thuis in Hellevoetsluis, waar de warme grog en de boterletter klaarstonden.
Zomer 1918.
Ik woonde met mijn vrouw in Oostvoorne, waar mijn afdeling het kampement had betrokken. Ik was die warme dag niet naar het strand gegaan, zo’n dag was overvol met Rotterdammers, en luierde wat in de tuin. Er werd gebeld, een politieagent.
‘Luitenant’, zei de man, er ligt een mijn op het strand. Wij hebben vernomen, dat u die dingen onschadelijk kunt maken en of u maar direct kunt komen. Wij hebben alle mensen al van het strand gejaagd.
‘Dat is in orde, ik kom eraan’.
Het oudste uniform weer aan. Maar gereedschap had ik niet. Er zal toch wel een hamer en een knijptang in huis zijn, jawel die werden gevonden en er op af.
Op het strand heerste een wonderlijk sfeer, er was geen mens te zien. Maar op de kam van de duinen stonden honderden gevluchte badgasten met belangstelling af te wachten, hoe deze man de klus zou klaren het kwam geen moment bij hen op dat zij daar allerminst veilig stonden, maar wat moest ik er aan doen? Stel dat de mijn tijdens het onschadelijk maken zou exploderen, dan bleef er van Oostvoorne en mijn persoon weinig over. Omdat de mijn lag te deinen op de scheiding van water en zand, was er haast geboden. Verder op zee lag een boot, die niet naar binnen durfde.
Bij het benaderen en inspecteren van de mijn, constateerde ik dat het voor mij een geheel nieuw type was. Het laten springen was geen keus, daar kon geen sprake van zijn,dat zoueen ramp worden.
Ik besloot om te beginnen aan het demonteren en het lukte mij de ontsteking uit de mijn te trekken. Dit was meer geluk dan wijsheid. Deze nieuwe techniek was mij geheel vreemd.
Ik wenkte de agent, die op het duin stond en zei hem dat het object kon worden weggesleept. Onder het gejuich van de inmiddels toegestroomde menigte werd de mijn in optocht veilig in de kelder van het gemeentehuis opgeborgen.
Uitgezonderd de ondergetekende, heeft niemand het gevaar begrepen, dat Oostvoorne heeft gelopen.
J.J.L. van Zuylen.
Bronnen:
– Mobilisatie en Eer. 1914-1918. Herinneringsboek 1914-1918. Rotterdam 1939.
– Mars et Historia in het Genie- museum te Vucht 2012.
De originele tekst is door de auteur en de redactie met grote zorg aangepast, dit te wille van de leesbaarheid, de context is ongewijzigd. Ik heb nagezocht of de luitenant een hoge militaire onderscheiding te beurt is gevallen, voor zijn moedig en beleidvol optreden,helaas was dit niet het geval er was nota bene een geheel dorp mee gemoeid. Het zou mooi zijn om deze dappere actie met een medaille te kunnen afronden.
Hellevoetsluis 19-09-2012.
Auteur: J.C.H. Jansen.
Redactie: A.C. Pieké
Illustratiebewerking: A.C. Pieké