Ter Helle gevaren

MUITERIJ OP HET VOC-SCHIP BARBESTEYN EN DE BERECHTING TE HELLEVOET-SLUYS

Op zaterdag 12 januari 1788, konden de inwoners van Hellevoetsluis en de bemanning van de in de haven en op de reeliggende schepen van de Oost Indische Compagnie (VOC ) en de admiraliteit op de Maze, op de punt van de Quackpolder, vier lichamen in ijzeren kettingen gewikkeld aan de galg zien hangen. De mannen waren door de krijgsraad ter zee, veroordeeld tot de strop, wegens hun aandeel in de muiterij op het VOC-schip Barbesteyn in het najaar van 1786, op de rede van Duins.

Het begin.

De wortel van het kwaad van de muiterij op de Barbesteyn lag in Vlissingen. Daar had het bestuur van de stad, het Pesthuys tijdelijk verhuurd aan de VOC. Het werd een militair depot.

Dit betekende dat het als voorlopig onderkomen diende voor de soldaten van de VOC, die naar Azië werden gestuurd. De toestand in het depot loog er niet om. Het eten was slecht en soldaten werden dikwijls gestraft, wegens het gebrek aan discipline, maar ook de onbekendheid met de bestemming zette kwaad bloed onder de soldaten.

In 1786 waren er in het depot soldaten van het ‘Regiment Prince de Luxembourg’ gelegerd, ingehuurd door de VOC. Het samenspannen begon met een tiental van deze soldaten, maar hun commandant de kapitein-luitenant De Mauras, hield zich, hoewel hij gewaarschuwd was, doof en blind.

Op 18 november 1786 gingen honderd soldaten van dit ‘Regiment de Luxembourg’ en vijftig VOC-soldaten aan boord van het schip ‘Barbesteyn’, dat op de rede van Rammekes lag en Cornelis van Vlaanderen als kapitein had. De ‘Barbesteyn’ zou met de ‘kwade koppen aan boord’ naar Indië varen, het schip kwam voorlopig door het slechte weer niet verder dan Duins.
Het was hier dat de muiters hun kans schoon zagen.

Zes miljoen aan geld.

Het was de sergeant Victor, die aan boord medestanders trachtte te vinden voor de ophanden zijnde muiterij. Deze Victor had de lijsten opgemaakt van al het geen aan boord was gebracht.

Dat was niet mis: zes miljoen aan geld om handel te drijven in de Oost en zeven miljoen aan goederen. Ze zouden wel gek zijn, was de mening van Victor, als ze daar niet van zouden profiteren. Victor kreeg een tiental handlangers.

In het holst van de donkere herfstnacht van 29 november 1687, begonnen de Luxemburgers de muiterij onder de roep: ‘En haute, amor Luxembourg!’ De verrassing was groot, de scheepsleiding was niet in het minst voorbereid. De muiters maakten zich snel van de wapens meester en sloten de luiken boven de matrozen verblijven. Onder leiding van Jean l’Espine drongen de muiters de kajuit en het slaapvertrek van de kapitein Van Vlaanderen binnen. Zij dwongen de kapitein en onderkoopman Van Bronckhorst om hun twaalfduizend rijksdaalders of Spaanse matten uit te betalen, voor elk van de twintig muiters ongeveer zo’n zeshonderd.

Ze vulden er hun hoeden, slaapdoeken en neusdoeken mee. Vervolgens werd de kapitein gedwongen de barkas en de sloep buitenboord te zetten. De sloep met zeven muiters erin roeide het eerste weg. Daarna volgde de barkas, waarbij het er hard aan toeging. Behalve voor sergeant Victor! Die had zich zelf vastgebonden en lag in het ruim van de Barbesteyn! Waardoor hij de dans meende te ontspringen.

De Engelsen schieten te hulp.

De achterblijvers op de Barbesteyn hadden geluk, ze konden een Engelse jol paaien, die roeide naar een nabij liggende Engelse brik, de Scout, onder kapitein Langharne.Deze liet met scherp op de barkas schieten, waarna de muiters zich overgaven. Er werden zeventig muiters gearresteerd,van hun rijksdaalder ontdaan en in het kasteel Sandown in Deal gevangen gezet.

Naar Vlissingen

Er kwamen nog drie muiters bij, toen op 12 mei 1787, de tachtig ongelukkigen aan boord van het fregat Enkhuyzen, onder het commandement van Blois van Treslong, bijgenaamd ‘Dikke Kees’, de haven van Hellevoetsluis invoer. Eerst was nog getracht de muitelingen in Vlissingen te laten berechten, maar dit was door de waterbaljuw van Zeeland geweigerd.

De Barbesteyn zeilde naar Batavia dat op 8 augustus werd bereikt. Een aantal weken voor de Enkhuyzen in Hellevoetsluis verscheen, hadden de Staten-Generaal besloten om de muiterij door de scheepskrijgsraad te laten behandelen. Deze raad zou plaats hebben te Hellevoetsluis aan boord van ’s Landschip Enkhuyzen.

Tot afschrik van zeevarende.

Het werd 9 januari 1788,toen een commissie tot pronunciëren der sententiën in Hellevoetsluis aankwam. Zij bestond uit: S. van Nooten, A. V. Crap, P. Paulus advocaat-fiscaal en P. van der Heim de secretaris.De rol van de hoofdmuiters was duidelijk. Diezelfde dag werden vijf van hen: De Bon, l’Espine, Fortevville, Godin en Belfleur ter dood veroordeeld.

De muiters werden door de advocaat-fiscaal ernstig vermaand, de resterende tijd te besteden tot heil van hun ziel. Zij werden bijgestaan door vier Frans sprekende predikanten. De voltrekking van het vonnis zou op 12 januari 1789 plaats hebben, Twee dagen daarvoor op 10 januari, was aan de vijfentwintig anderen, hun straf bekend gemaakt, waarna op 11 januari de rest van de gestraften hun veroordeling te horen kreeg.

Al die tijd verbleven de muiters deels op ’s Landschip Enkhuyzen en het wachtschip Schiedam. Daar zaten zij opgesloten met, met handen, voetboeyens twee aan twee in het ruim. Twee muiters waren inmiddels overleden

De zittingen van de raad namen vijf maanden in beslag, in september waren de zittingen afgerond.

Illustratie A.C. Pieké

In totaal zouden er nu zevenenvijftig muiters worden gestraft, waarvan vier met de doodstraf, tweeëntwintig met het tuchthuis, vier werden gelaarsd, vieren veertig gegeseld, tweeëntwintig gebrandmerkt, tweeënveertig verbannen en elf moesten hun tijd uitdienen bij de VOC. Er werden veel gecombineerde straffen opgelegd en vrijspraak voor achttien man. De jongste gestrafte was zeventien jaar, de oudste zesenveertig jaar. Belfleur werd de doodstraf bespaard.

Het einde

’s Morgens, 12 januari 1788, was het zover. Op het Oosthoofd bij het Admiraliteitsmagazijn was een schavot getimmerd, de ‘rode vlag’ voor justitie gehesen, de kanons van schepen en kustbatterij geladen. Het schavot stond tegenover het wachtschip Schiedam. Dokter Lens onderzocht of de zieken onder de veroordeelden in staat waren om hun straf te ondergaan.

Eerst voltrokken ‘de meesters van de scherpen swaarde’, de vier doodvonnissen. Daarna ondergingen de andere muiters hun straf. Op dezelfde tijd werden vier man aan boord van de Schiedam gelaarsd. Dat wil zeggen, dat zij twintig tot honderdvijftig maal, met een nat touw, waaraan een stuk leer was bevestigd, werden afgeranseld.

De commissie merkte in haar rapport te vrede op, dat alles ‘in de beste orde en ordentelijke wijze’ verlopen was.Om één uur konden de commissieleden terug keren naar het logement achter het Admiraliteitsmagazijnen en aan het middagmaal gaan.

De vier lichamen van de gehangenen werden vervolgens op de kar van de ‘aschman’ gelegd en vervoerd naar de opgerichte galg op het strand van de Quack. Waar zij tot ‘afschrik en exempel’, speciaal aan alle zeevarende personen, aan kettingen gehangen, tot dat zij ‘door de lugt en de vogelen des hemels’ waren verteerd.

De verbannen werden de dag daarna naar Moerdijk getransporteerd en tweeëntwintig werden er naar het tuchthuis in Gouda vervoerd. Op de Schiedam maakte men schoon schip.

De commissie keerde naar Rotterdam terug.

Toen op 27 januari 1788 het schip Enkhuyzen terugkeerde naar Texel, eindigde de muiterij op de Barbesteyn, bijna veertien maanden na de kreet: ‘En haut ! amor Luxembourg!’

Transcriptie van een deel van het verbaal, door de Commissie, onder voorzitterschap van de Advocaat-Fiscaal: Pieter Paulus.

Gingen te zes uuren na boord van ’s Landschip Schiedam, althans alle gevangen aan boord zyn, gevolgt door de officieren van de Scheepskrijgsraad, de twee voorn. Predicanten, de bode en de hellebaardiers. Plaatsten ons in de Cajuit in het midden voor de tafel hebbende aan weerskaten de leden van de Krijgsraad zittende, mitsgaders aan de derselve regten einde, de twee predicanten.

Also gezeten zynde, ordonneerde de heer Fiscaal Paulus de patiënten een voor een voor tebrengen. Werdende daarop eerst opgehaald en vlak voor de alzoo gezetene Commissie tusschen twee hellebaardiers geposteerd de persoon van Laurent de Bon.

Hierop heeft deselve Heer-Fiscaal met open deuren denzelven delinquant op een plechtigewyze de voorsz.sentie des doods aangesegt met bijvoeging dat de executie daar van bepaald was saterdag den 12de januari aanstaande en voorts met allegatie van zodanige redenen en motieven, alwaar hij meende dat door de tijd, die nu nog overschoot door de patient te hoorden te werden besteed, tot heil van zijn onsterfelyke ziele, door zig wegens alle zyne misdadenen overtredingen van den Regter van Hemel en Aarde te ootmoedigen,vergiffenis en verzoening te smeeken voor al syne sonden en overtredingen,en daarvan in het bloed van den Heeren Jezus Christusgewassen en also gereinigd te worden. Dat om hem gecondemneerde daarin behulp zaam te wezen en hem de weg te wyzen die alleen tot een eeuwig leven leid, de Raad had goed gevonden aan hem en zyne mede gevangenen toe te voegen twee Franse Predicanten, aan welke hy zyn hart openbaaren en zyn sonden beleiden en bekennen moest.

Hellevoetsluis december 1996

Auteur: Frank Herzen

N.B. Dit artikel diende als voorpublicatie van het boek; ‘TER HELLE GEVAREN’, dat de auteur Herzen schreef en helaas slechts in een particuliere uitgave het daglicht mocht aanschouwen. Alleen zijn werk en het digitale manuscript rest ons.

Voor meer informatie wendt men zich tot ‘Biblio-suppletio’