Van Republiek tot Vorstendom

1787-1813

‘Ik zal het mijn broer zeggen.’
Vooral tijdens de Vierde Engelse Oorlog, kwamen de Patriotten en de Prinsgezinden scherp tegen over elkaar te staan. Stadhouder Willem V (1751-1795), kreeg de schuld van het ongelukkige verloop van de oorlog en de treurige staat waarin de republiek verkeerde.

Stadhouder Willem V (08-03-1748 – 09-01-1806)
Wilhelmina van Pruisen vrouw van Willem V (07-08-1751 – 09-06-1820)

Er groeide een gemeenschappelijke haat tegen het Oranjehuis en er ontstond een nieuwe politieke stroming door het aaneensluiten van de Democraten en de Staatsgezinden tot een nieuwe partij: de ‘patriotten’. Om zich te wapenen tegen een eventueel optreden van de stadhouder, werden door de patriotten, vrijkorpsen en exercitiegenootschappen opgericht. De Staten vreesde een gewelddadig optreden van de stadhouder, want deze kreeg de volmacht om bezetting in steden te leggen, doch deze voerde zijn taak niet uit, hij mankeerde een krachtige persoonlijkheid. Vliegende patriottische brigades trokken door het platteland om de orangisten in toom te houden.
Inmiddels was de hertog Van Brunswijk bij de strijd betrokken en werd tevens van verraad beticht. Vooral toen de inhoud van de Acte van Consulentschap uitlekte, ontstond er een storm van verontwaardiging. Zonder zijn ontslag als maarschalk en voogd van Willem V af te wachten, vertrok deze kort daarop in 1784 naar Duitsland, Willem ontvluchtte Den Haag en vestigde zich tijdelijk in Gelderland.

N.B. De Acte van Consulentschap werd in 1766 in het geheim afgesloten tussen de hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel, bevelhebber over het Staatse Leger en de jeugdige Willem V en behelsde in hoofdzaak dat;
Brunswijk zal de stadhouder met raad en daad bijstaan, waarbij hij niet verantwoordelijk zal zijn, voor zijn raadgevingen.

De doortastende echtgenote van Willem V, Wilhelmina van Pruisen, ergerde zich aan de weifelende houding van haar man en besloot zelf in te grijpen, verliet Nijmegen per rijtuig, richting Den Haag. Ver kwam zij niet, aan de Goejanverwellesluis werd het gezelschap, door een patrouille van patriotten aangehouden en daarbij werd hen de doortocht van de provincie, door de Staten van Holland ontzegd.

Aanhouding van prinses Wilhelmina bij Goejanverwellesluis 1787

Wilhelmina en haar broer Frederik Willem II, waren hoogst beledigd door het optreden van de Staten van Holland en het optreden van de Patriottische militairen. De koning eiste van de Staten voldoening, deze werd niet gegeven, met als gevolg dat een leger Pruisen van 20.000 man de Republiek liet binnenmarcheren. De patriotten boden geen of weinig weerstand en Willem V werd in al zijn waardigheden hersteld.
Het was het jaar 1787 en met de Franse Revolutie in zicht, kozen de patriotten, waaronder veel democraten het hazenpad, zij wensten invloed op de regering en waren aanhangers van de volkssoevereiniteit, gepropageerd door de Fransman:
Jean Jacques Rousseau.
Rousseau propageerde zijn staatkundige ideeËn in zijn beroemde werk ‘Du Contrat Social’. Het volk had volgens hem een staat gesticht en aan het hoofd een koning geplaatst, onder de voorwaarde dat hij het welzijn van zijn onderdanen zo mogelijk zou bevorderen. Bleef de vorst in gebreke, dan had het volk het recht het contract te verbreken en het recht de regering weer aan zich te trekken. Niet de vorst, maar het volk was de souverein.
De ideeën van Rousseau hadden hun vruchten afgeworpen en middels de Franse Revolutie werd in1792 de koning afgezet,’de Republiek’ uitgeroepen. Het uitdragen van de vrijheid, gelijkheid en broederschap, zou vele jaren haar bloedige sporen achter zich laten. In 1792 braken dan ook de Coalitie Oorlogen (1792 /1793 en 1797) uit tegen Oostenrijk, Pruisen, Engeland, Spanje en tegen de stadhouder Willem V, de ’tiran’ van de Republiek der Zeven Provinciën.

De Bataafse periode
In 1792 trok het Franse revolutieleger, onder Dumouriez de Nederlanden binnen samen met een door de Patriotten gevormd ‘Bataafslegioen’, onder Daendels.
Het aanvankelijke succes van de Fransen, werd tenietgedaan door de inval van de Oostenrijkers in de Zuidelijke Nederlanden. Dumouriez werd hierdoor gedwongen zich terug te trekken doch leed bij Neerwinden een nederlaag. Na de slag liep hij over naar het Oostenrijkse kamp.
Een nieuwe Franse aanval geschiedde in 1794/1795, dit keer geleid door de generaals Pichegru en Daendels, zij boekten meer resultaat, mede door de strenge vorst werd de oversteek van onze bevroren grote rivieren vergemakkelijkt. In 19 januari 1795 volgde een aanval op de Bataafse vloot voor Texel en te Nieuwendiep waar de operatie vastliep.
Prins Willem verliet de Republiek vanuit Scheveningen en vertrok naar Engeland. Direct vertoonde Daendels zich in Amsterdam om eventuele onlusten en een machtsvacuüm te voorkomen.
Met de nieuwe toestand toonde een groot deel van de bevolking zich verheugd; in tal van plaatsen werden vrijheidsbomen opgericht, waar jong en oud, rijk en arm hun rondedans uitvoerden. De nieuwe tijd was aangebroken; oude Republiek had plaats gemaakt voor de nieuwe Bataafse Republiek.

Gen. Charles Francois Dumouriez (26-01-1739 – 14-03-1823)
Gen. Herman Willem Daendels (21-10-1762 – 21-05-1818)
Gen. Jean Charles Pichegru (16-02-1761 – 15-04-1804)

Al spoedig temperde de vreugde in ‘den lande’, toen de inhoud bekend werd van het traktaat, die de Fransen ons
presenteerden. Dit verdrag moest eerst worden gesloten voordat ons land, door Frankrijk als de nieuwe Bataafse Republiek zou zijn erkend.
Het ‘Haagse Verdrag’ bepaalde;
– Ons land sloot met Frankrijk een aanvallend en verdedigend verbond.
– Frankrijk behield Staats-Vlaanderen, Maastricht en Venlo.
– Frankrijk kreeg een schadevergoeding van 100 miljoen gulden.
– De Bataafse Republiek, zou 25.000 soldaten te onderhouden krijgen.

Het schamel geklede en slecht gevoede� Franse leger, winter 1794-1795, gezien in Holland, les sansculottes.

Door het verdrag met Frankrijk, kwam de Republiek direct in oorlog met Engeland, waar bij de verloren koloniën en de in beslag genomen schepen, met de Franse soldaten ons land op een onkostenpost kwam te staan van 74 miljoen gulden.
Een belangrijke zaak was er te regelen het maken van een staatsregeling. De uitgeweken Patriotten hadden de gelegenheid gehad, om de Franse staatsvorm van nabij te bestuderen. Terug in eigen land toonden zij zich voorstanders, van een dergelijke krachtige eenheidsstaat. Dit laatste in tegenstelling van dat wat de voorstanders de unitarissen wilden, wensten de federalisten de oude toestand terug, waarbij zij een grote zelfstandigheid voor de provinciën eisten. Na veel heen en weer gepraat had de Nationale vergadering een grondwet ontworpen, die in 1796 gepresenteerd werd en waarbij de oude Staten-Generaal direct werd opgeheven. In de Nationale Vergadering stonden de partijen haaks tegenover elkaar, het vergaderen leverde geen positieve resultaten op. Ten slotte namen de unitarissen, met als boegbeeld Daendels het initiatief, wenden zich tot de Franse regering en deelden deze mede, dat hij geweld zou gebruiken om de grondwet tot stand te brengen, hij liet in 1798, twintig federalisten gevangennemen, waardoor in de Nationale Vergadering de Unitaristische grondwet werd aangenomen. Beter bekend als de Staatsgreep van januari 1798.
Na de geslaagde Staatsgreep werd ons land verdeeld in 8 departementen met andere namen en grenzen, dit om een einde te maken aan het oude provincie stelsel. Zo werden al de schulden van de provinciën bij elkaar geveegd tot een grote staatsschuld.
Door het bondgenootschap met Frankrijk, was de Republiek, weer in oorlog gekomen met Engeland.
In 1797 leed onze vloot onder ‘De Winter’ een smadelijke nederlaag bij Kamperduin, doordat het Oranjegezinde scheepsvolk weigerde te vechten.
In 1799 voerden een geallieerde Engelse en Russische troepenmacht een invasie uit op de Noord-Hollandse kust ter hoogte van de plaatsen Bergen en Castricum. De legereenheid werd vergezeld door de zoon van de voormalige stadhouder Willem V: Willem VI. Deze laatste had gehoopt, dat zijn verschijning aldaar een contrarevolutie zou bewerkstelligen, deze bleef uit mede door de slechte strategische positie van de geallieerden en het effectief optreden van het Frans-Bataafs leger onder Brune en Daendels.

Halve Brigade Bataven. attaqueert de gelande Engelse troepen bij Bergen.
(Noord-Holland) 1799

Inmiddels had Napoleon Bonaparte driftig aan zijn carriëre gewerkt, in 1799 plaatste hij zich als eerste consul, aan het hoofd van de Franse Republiek, als Consul, handhaafde hij de republikeinse regeringsvorm, maar in feite oefende hij een monarchaal gezag uit. De grondwet van de Bataafse Republiek was in zijn ogen te democratisch, waarop hij, in 1801 per decreet een nieuwe constitutie liet uitvaardigen. In 1805 kreeg ons land een nieuwe grondwet waarbij het Staatsbewind werd afgeschaft. In plaats daarvan werd aan het hoofd van de staat een Raadspensionaris geplaatst: Rutger Jan Schimmelpenninck. Hiermee viel ons land, net als Frankrijk onder een éénhoofdig bestuur.
De republiek zou geen lang bleven beschoren zijn, zij werd, een onderdeel van Napoleons grote wereldrijk, maar eerst moest daar een aanleiding toe zijn. Deze was snel door Napoleon gevonden er werd door hem een krachtige ondersteuning verwacht middels een republikeinse vloot in de opnieuw uitgebroken oorlog tegen Engeland in 1806. De Republikeinse vlooteenheid zou deel uitmaken van de keizerlijke vloot, waarbij de gecombineerde vlooteenheid, de Franse invasievloot zou ondersteunen. Het gehele idee werd door Napoleon in1807 afgeblazen.
Zie ook de Bataafse vloot-Secreete Expeditie’.

De macht van de raadspensionaris was groot, hij benoemde de voornaamste ambtenaren en leidde het departement van Buitenlandse Zaken. Hij alleen mocht wetten voorstellen. Het wetgevend lichaam had bijna of geen uitvoerende macht. Trouwens eerste instantie benoemde hij de leden hier voor. Duidelijk begon het plan van de keizer vorm aan te nemen, waarbij de raadpensionaris de overgangsvorm was tot een nieuwe monarchie.
Schimmelpenninck heeft van zijn macht goed gebruik weten te maken, hij wist bijgestaan door de financier Alexander Gogel, tal van hervormingen tot stand te brengen, zoals het stelsel van algemene belastingen. Het bestaande stelsel was sterk verouderd en daarbij was er geen sprake meer van een belasting naar draagkracht. De personele- en grondbelasting werden in het leven geroepen. Dit laatste werd vergezeld met de instelling van het kadaster. Zijn Wet op het Lager Onderwijs kwam in 1806 tot stand, dit kwam zeer ten goede aan het volksonderwijs.

Jean Jacques-Rousseau, Filosoof (28-06-1712 – 02-07-1778)
Rutger Jan Schimmelpennlck, Raadpensionaris (31-10-1761 – 15-92-1825)
Alexander Gogel (10-12-1765 – 13-06-1821)

Ondanks het krachtig en goede bewind, besloot Napoleon de Raadspensionaris ten val te brengen, de Keizer wenste Frankrijk geheel te omringen met vazalstaten, bestuurd door familieleden waarop hij kon rekenen. Na de grote overwinning bij Austerlitz in 1805, achtte hij de tijd rijp om aan de Bataafse Republiek een einde te maken. Zo dwong hij Schimmelpenninck het bestuur neer te leggen, onder het mom van verzwakking van zijn gezichtsvermogen. Op bevel van de Keizer reisde een Nederlands gezantschap af naar Parijs en verzocht zijn broer Lodewijk Napoleon, zich als koning van Holland te laten verheffen. Napoleon willigde het verzoek in en daarmee viel de Bataafse Republiek.

Het Koninkrijk Holland; 1806-1810.

Koninklijk paleis aan de Wittevrouwenstraat te Utrecht

De macht die de 27-jarige Lodewijk als Koning van Holland kreeg, was groter, dan die van de Raadpensionaris. Hij won hier spoedig de sympathie en genegenheid van de Hollanders, mede door zijn streven de belangen van het koninkrijk zoveel mogelijk te behartigen. Zeker door het laatste moest hij wel in botsing komen, met zijn broer ‘de Keizer’. In 1807 gaf hij blijk van zijn medeleven, toen Leiden getroffen werd door de ramp, de ontploffing van een kruitschip. Verder gaf hij acte de présence bij de overstromingen in de departementen: Amstelland, Maasland, Zeeland en Gelderland.
Tijdens zijn regering, werden een aantal belangrijke maatregelen getroffen zoals: het verbeteren, verzwaren van dijken en het aanleggen van straatwegen. Het belastingstelsel werd door Alexander Gogel verder herzien en het nieuw Burgerlijk Wetboek ingesteld.
Het lag niet in de bedoeling van Keizer Napoleon, dat Lodewijk zou uitgroeien tot een nationaal vorst, deze diende nauwkeurig zijn bevelen op te volgen, zoals de invoering van de conscriptie of gedwongen lotingen en tiërcering van de staatsschuld. Dit laatste hield in dat de Franse Nationale Bank, slechts 31? %, van de rente van haar staatskosten zou aflossen. Lodewijk weigerde beiden uit te voeren, hij achtte ze in strijd met de belangen van de Nederlanders.
Napoleon was bijzonder ontstemd over de slechte handhaving van het Continentale Stelsel, een wet door hem uitgevaardigd in 1806, met de bedoeling Engeland economisch klein te krijgen. Deze wet verbood alle handel op het vaste land van Europa met Engeland. Mocht deze actie succes hebben, dan moest het stelsel zo streng mogelijk worden nageleefd. Lodewijk, was wars van strenge handhaving van het stelsel, gezien de handel voor de Nederlanders het hoofdmiddel van bestaan was.
Spijtig was dat Lodewijk niet de hand op zijn portemonnee kon houden en aan de toch al zo berooide schatkist exorbitante hoge eisen stelde. Zo is hij enkele malen van residentie verwisseld. In de eerste plaats vestigde hij zich in Den Haag toen in Utrecht, daarna Haarlem. Met Amsterdam waren grote uitgaven gemoeid, de verbouwing van het stadhuis tot paleis en de totale inrichting, kostte een vermogen.

Lodewijk Napoleon met zijn vrouw Hortense de Beauharnais en zoon Napoleon Lodewijk

De spilzucht van de koning bleek temeer uit zijn idee om zijn Hollandse hof, op te luisteren met een eskadron lijfwachten te paard, groot twee compagnieën. Het zou met uitzondering van de trompetters, rijknechten, smeden en leerbewerkers, uitsluitend bestaan uit officieren. Pas op 18 september 1809 kwam uiteindelijk het decreet tot oprichting van slechts één compagnie Garde du Corps, die op 17 mei 1810 alweer werd opgeheven.
Bovendien had Lodewijk de ergernis van zijn broer opgewekt, door het instellen van de ‘Ridderorde van de Unie’, dit in navolging van Napoleons: ‘Legion d’Honneur’, door het benoemen van maarschalken in het kleine Nederlands leger en tal van personen in de adelstand te verheffen.
Deze z.g. gardes du Corps hadden in het Franse keizerrijk vooral een ceremoniële functie als escorte in de steden en op reis, terwijl laatst genoemden als zodanig acte de présence zouden moeten geven op het oorlogstoneel. Het oprichten van de ‘gardes d’honneur’ of zogenoemde stedelijke erewachten, de Garde d’honneur-locales, verliep hier redelijk succesvol, de leden voor deze gardes werden vooral getrokken uit de burgerwachten met de achtergrond van fuseliers en kanonniers.
Tot de ontvangst en ceremoniën van zijne majesteit de keizer en de koning, werden 1806 en 1811 in veel plaatsen erewachten opgericht. De grote van deze garde of wacht hing natuurlijk sterk af van de importantie van de desbetreffende plaats of vesting, Een krantenartikel d.d. van 8-10-1811 in de Rotterdamse Courant No: 121, leert ons dat de komst van de keizer in Hellevoet-sluys, noch Brielle aangekondigd was. Men kan zich afvragen of de wacht wel ‘in ’t geweer’ was geroepen.
Een aantal van deze redenen was voor Napoleon voldoende om aan de regering van zijn broer een eind te maken. De gebeurtenissen in 1809 waren het geschikte moment, Oostenrijk had zich opnieuw met Engeland verbonden, tegen de Franse dictator, hierbij besloot Engeland een aanval te doen op de stad Antwerpen. Volgens Napoleon was het bezit van die stad en het beheersen van de Scheldemonding, het pistool op de borst van het perfide Albion, vanuit Antwerpen zou een inval mogelijk zijn.
Zo gebeurde het omgekeerde; Engelse troepen landden in Zeeland, Walcheren en Zuid-Beveland. Schouwen en Duiveland werden veroverd. In allerijl werd door Lodewijk een leger geformeerd in West-Brabant. Na een succesvolle operatie onder leiding van Lord Chattam werden de Engelsen gedwongen, mede geveld door de ‘Zeeuwse koortsen’ om hun posities in Zeeland op te geven.
Koning Lodewijk was diep in zijn eer aangetast, dat tot bevelhebber van de van de bijeen getrokken troepen door de keizer een van zijn gunstelingen, maarschalk Bernadotte wasbenoemd. De gekrenkte Lodewijk, trok zich terug op het paleis ‘het Loo’.
De Keizer had door de Engelse inval een voorwendsel om zijn noordgrens te gaan versterken. Franse soldaten zouden de kust bewaken en belangrijke steden bezetten. Lodewijk moest zelfs een verdrag tekenen, waarbij Brabant, Zeeland en Gelderland ten zuiden van de Waal aan Frankrijk toekwamen. Het einde van het Koninkrijk was nabij, dit gebeurde toen in 1810 Amsterdam een Franse bezettingsmacht kreeg. Een zo ‘vernederend’ koningschap wilde Lodewijk niet meer bekleden. In dat zelfde jaar deed hij afstand van de regering, ten behoeve van zijn zoontje, de latere Napoleon III, zijn gemalin Hortense de Beauharnais zou regentes worden. Napoleon hield daar geen rekening mee: hij lijfde het koninkrijk Holland in bij Frankrijk.
Lodewijk begaf zich als comte de St. Leu naar Bohemen. In 1846 stierf hij te Livorno.

Westzijde van het paleis met de woningen voor de hofhouding, gelegen aan de Drift te Utrecht.

Inlijving en Opstand 1810-!813
Nu wij een deel waren geworden van het Franse keizerrijk, werd het land verdeeld in 9 departementen, waar aan het hoofd de prefecten stonden. De hoogste macht berustte bij een gouverneur, de 72jarige Lebrun.
Onder de prefecten bestuurden de sous-prefecten de arrondissementen en maires de gemeenten. Bijna alle prefecten waren Nederlanders. De Belgen die in Amsterdam en in Den Haag zetelden, Celles en Stassart, waren minder geliefd daar zij Napoleons wetten en bevelen stipt nakwamen. De namen van de departementen werden ontleend aan de rivieren, die door de desbetreffende gebieden stroomden.
Ook werd de tiërcering doorgezet: van de rente van de staatsschuld, werd maar 1/3 deel uitbetaald waardoor er eigenlijk een verbetering ontstaan was, gezien de schatkist zich in een treurige bevond en de bodem zichtbaar was.
Van de niet-betaalde renten over de jaren 1808 en 1809 werd eveneens 1/3 deel uitgekeerd, met het gevolg, een Nederlandse effectenstijging van 9 tot 13 %.
Het Continentale Stelsel werd nu stringent gehandhaafd, hierdoor stond de handel vrijwel geheel stil. Alleen de smokkelaars verdienden ‘goud geld’. Daarbij kwam nog dat de Engelsen in 1811 zich van het Indonesische eiland Java, meester maakten. Van ons groot koloniaal bezit, bleef alleen de factorij Decima (Japan) in onze handen. Door de geringe aanvoer van buitenlandse producten, stegen de prijzen buitensporig. Sommige koloniale waren werden vervangen door surrogaten; cichorei verving de koffie en de bietsuiker trad in de plaats van de rietsuiker.
De drukpersen kwamen onder strenge censuur te staan, de kranten moesten in het Nederlands en Frans worden gedrukt en werden eerst door de overheid goedgekeurd. Streng politietoezicht, zorgde voor een goede orde en hielden de handel en wandel van de burgerij in de gaten. De drukkende overheersing deed de ontevredenheid toenemen. Er waren ook goede maatschappelijke gevolgen. Belangrijk was, dat in ons land de oude partijschappen verdwenen en bevolking door gemeenschappelijk leed zich als natie begonnen te beschouwen. ‘De inlijving brandde het beginsel van de staatseenheid in’.

De conscriptie
Honderden jonge mannen werden door loting gedwongen om deel te nemen aan de krijgsdienst, waarbij werd uitgemaakt, wie voor vijf jaren de wapenrok zou dragen. Daar ons land geen ‘staand leger’ kende en wij ons bediende van z. g. subsidietroepen, viel de gedwongen loting extra zwaar. Binnen enkele jaren tijd werden op deze manier 170.000 mannen in de legers van Napoleon ingelijfd.

Conscriptie

Garde d’Honneur
Bij het ingaan van de Bataafse Republiek in1795, moesten de voorname en rijke families allerlei onaangename maatregelen met betrekking tot hun geld en goederen incasseren. Het voorjaar 1813 bracht echter een zeer onaangename verrassing, het lijf zou niet meer gespaard blijven middels de conscriptie, de verplichte inschrijving voor de krijgsdienst, ingevoerd door keizer Napoleon. Dit systeem, werd bestemd tot één van de massaslachtingen, uit de geschiedenis. Hieraan wisten sommige zich en hun zonen te onttrekken, door de levering van een remplaçant, (een vervanger) die voor een betrekkelijk laag bedrag werd geronseld uit een armelijke gemeente of dorp.
Populair was de krijgsdienst middels de conscriptie in onze landen niet, zij werd als een minderwaardig bedrijf gezien. Officieren werden dikwijls uit het verenigingsleven geweerd. De burgers hielden zich er verre van om zich te verheugen op overwinningen, zelfs al zou dit worden behaald ten koste van hun kinderen. Hoewel Napoleon dit wel officieel van zijn onderdanen verwachtte.

Maar nu verlangde de Keizer een persoonlijk militaire inzet van jonge mannen uit de bevoorrechte klasse en dienden omgevormd te worden tot krijgslieden. In naam was dit alles vrijwillig maar weldra zou blijken, gedwongen.
Het onvoorstelbare stond te gebeuren, dat jonge mannen, deze ‘jeunesse dorée’ als militairen in aanraking zouden komen met de ordinaire Strasburgers remplaçanten, kaailopers en sjouwermannen. Dit kastebesef, had eeuwenlang in de Republiek der zeven Verenigde Nederlanden geheerst. Menige jongeman wendde kwalen en/of gebreken voor om aan een ongewenste carriëre bij de ‘Armee’ te ontkomen. Sommigen wezen het krijgsmanschap niet geheel af, door zichzelf als schutters te bestempelen, op voorwaarde dat zij een officiersopleiding konden volgen.

Families waren geschokt en verbijsterd door de verplichte persoonlijke krijgsdienst, dit met haar gedwongen loting. Zonder bepaald Fransgezind te zijn, had deze groep van de bevolking als geheel het keizerrijk aanvaard, als een zaak waar men het beste van moest maken. Toch raakte men niet gewoon aan het strenge politietoezicht, de censuur op de drukpersen en de restricties van het koloniale stelsel. Al met al een accumulatie van ongenoegen, waarbij de tiërcering de druppel is geweest, die de emmer deed overlopen.
Uitvoering van het plan voor de gardes

Noodzaak dreef Napoleon tot het oprichten van de Garde d’Honneur. Nog op 30 december 1812 dicteerde hij zijn plan, over de oprichting van een korps dat hem tot garde zou kunnen dienen en dit mede een kweekplaats voor officieren zou zijn.
Toen Napoleon uit Rusland naar Parijs terugkeerde, stond hij voor de taak om een vrijwel nieuw leger op te richten. In 1812 waren de laatste 1822 manschappen uit de depots in Frankrijk naar de oorlogsterreinen gezonden. Ter aanvulling van de ontstane leegten vonden de volgende oproepingen van rekruten plaats:
krachtens decreet van 22 september 1812 van oktober tot december 1812: 120.000 lotelingen van de lichting 1813; op 11 januari 1813: na het overlopen van de Pruisische generaal York; 100.000 lotelingen, die nog uit de lichtingen 1809 tot 1812 grijpbaar waren., alsmede 150.000 van de lichting 1814;
op 3april 1813, na de oorlogsverklaring van Pruisen, nog eens 80.000 veteranen en 90.000 van de lichting 1814, alsmede 10.000 Gardes d’Honneur.
Van de 550.000 man, die werden gemobiliseerd, maakte de Gardes d’Honneur uit het gehele keizerrijk ongeveer 1.8 % uit. Hiervan kwam ongeveer 5 %, dus 0.1 % uit het huidige Nederlandse gebied.

Categorieën van geschiktheid.
Uit de motieven van de keizer vloeiden de voorschriften met betrekking tot de voor aanwijzing in aanmerking komende personen. Een ieder van aanzien of welgesteld, kwam in aanmerking. Een senaatsbesluit gaf aanwijzingen in een algemene richting, zoals de manschappen die zelf hun kleding, uitrusting en paard zouden moeten betalen. Uitzondering hier op waren de mindervermogende leden van het Legioen van Eer en hun zonen, die op kosten van het Legioen kwamen.
Het keizerlijke decreet geeft de volgende opsomming:
– leden van het Legioen van Eer en hun zonen;
– leden van de keizerlijke orde van de Réunion en hun zonen;
– leden van de keizerlijke adel en hun zonen;
– leden van de kiescolleges, alsmede algemene raden van departementen en arrondissementen , leden van gemeenteraden der ‘goede steden’ en anderen bestuurslichamen, hun zonen en of neven;
– vroegere Franse militairen en zij die als officier in vreemde legers hebben gediend.

Lichamelijke gesteldheid
Dit keizerlijk decreet stond het toetreden van jonge mannen (vanaf 19 tot 30 jaar) toe, mits zij vrij waren van gebreken, welke hen ongeschikt zouden maken voor de militaire dienst. In hun ijver de contingenten aan te vullen, zullen de prefecten (commissaris van politie) tijdens de lotingen, niet al te nauw hebben toegezien. Daar tegenover stond dat de bureaus werden geconfronteerd met een enorm aantal gesimuleerde, onbeduidende of voorgewende ziekten gedurende de periode 1810-1813, werden via het systeem ‘de conscriptie’, toch meer dan 170.000 man in de legers van Napoleon ingelijfd.

De gehuwde of ongehuwde staat
Dit deel van het decreet behelsde, dat de gardes in principe ongehuwd moesten zijn, het was een toevoeging van Napoleon aan de ontwerptekst. Hoewel deze verordening weinig werd overtreden, behoorde de toevoeging tot het systeem, daarbij was de dag van de aanwijzing beslissend, zodat een daarna gesloten huwelijk geen uitredding meer kon brengen.
Soms werden deze voorschriften wel erg letterlijk toegepast of geïnterpreteerd, getuige het feit dat men door een huwelijk aan de gewone conscriptie bedoelde te ontsnappen, of aan de Garde d’Honneur te ontkomen. Wel vonden er in het eerste kwartaal 1813, juist zware oproepingen voor de conscriptie plaats.

Maatschappelijke positie.
Het zal duidelijk zijn, dat dit element van toelating tot de Garde d’Honneur, zijn betekenis dankte aan de persoonlijke toevoegingen van Napoleon aan dit decreet. De prefecten zouden er dan op toezien, dat de jonge lieden een gevestigde maatschappelijke positie bezaten. De keizer heeft hierbij zeker gedacht aan de landjonkers met hun rijke bezittingen en die daar hun tijd in ruste doorbrachten.
De kinderen van de Hollandse kooplieden waren van een ander type; zij konden paard rijden en jagen, zover zij niet in de zaak van hun vader meewerkten, of al was het slechts door zich gezamenlijk bezig te houden met speculeren, oefenden zij toch bijna allen een functie uit.
Uiteraard beriep zich iedereen op zo’n verworven maatschappelijke status, desnoods als student. Regelmatig werden de meesten van deze beroepen afgewezen.

De nationaliteit
De voorwaarde voor de toelating als Garde d’Honneur. Hiervoor moest de betrokkene, Fransman van geboorte zijn. Hollanders waren dit blijkbaar met terugwerkende kracht.

De uniform
Dit deel van het decreet, gaf met de voor een soldatenland gebruikelijke precisie een beschrijving van de uniform, althans voor he ceremonieel tenue van de gardes. Hier volgt de beschrijving:
de pels (jas), gevoerd met wit flanel; de overslagen en kraag geborduurd, opslagen van de mouwen met zwart bont, handschoenen olijfkleur met witte koorden, de dolman (kort huzarenjasje), zal donkergroen zijn aan het boveneinde met linnen en aan het ondereinde met rood bont gevoerd, met scharlaken kraag en opslagen koorden als de kraag, lozen zakken en omslagen van dezelfde kleur als die van de pels.
De Hongaarse broek, van rood laken met witte koorden. De knopen wit, de gordel donker karmozijnrood wit uitgemonsterd, ‘de schako’ rood.

Al dat moois dat Napoleon voorschreef, moest door de gardes zelf worden betaald, een dure aangelegenheid, vooral toen de keizer hun nog een sabre la hussarde toe dichtte, alsmede een dagelijks tenue, de rok van groen laken met rode kraag en afzetsels, vooral de nagekomen ‘petit uniform’ waarvoor de minister Montalivet een post van 150 francs per garde had vastgesteld, daarbij kwam nog een ’tenue de route’, bij dit veldtenue werd de mooie pantalon vervangen door een paardenbroek van groen tricot met een scharlaken bies met aan de buitenkanten achttien benen knopen. Om het geheel te completeren werd er nog een wijde groene mantel, een staljasje van groen tricot, een groen scharlaken omboorde politiemuts en een witte linnen broek toegevoegd.
De vrijwilligers, algemeen

Uit het voorgaande blijkt, dat alle gardes formeel ‘vrijwilligers’ waren. In de officiële stukken werd deze term ook aangehouden. De kandidaten van deze vrijwilligheid is een aanduiding, welke in de literatuur is doorgesijpeld, het standsverschil zal hier mede van invloed zijn geweest.

De vrijwilligers, Zuid-Holland
Bij beschouwing van de nauwkeurige lijst van de zesennegentig Zuid-Hollandse gardes, is men op het eerste gezicht geneigd om aan het voorgaande te twijfelen,
negenentwintig van hen zouden echte vrijwilligers zijn geweest.
Bij een latere opsomming werd aangetoond, dat achttien van de negenentwintig vrijwilligers er zich niet één vertegenwoordiger van de betere klasse bevond, die uit vrije wil de troon van de keizer zou gaan beschermen. Men kan aannemen, dat de elf anderen, van wie de archieven slechts de namen hebben opgeleverd, de situatie niet of nauwelijks anders was. De namen wijzen over het algemeen niet op aristocratie.*1
*1 Bouvier, Kooy, Loncq, Riemersma, Van ’t Sant, Van Staveren, Strijder-Bekking, Vlielander, Mekern Wesselman en Zeewoldt,

Vrijwilligers en requesten
Toen er zich slechts weinig echte vrijwilligers aanmelden en remplaçanten werden geweigerd moesten de prefecten ze gaan aanwijzen, zij toonden zich daarbij onverbiddelijk. Het spreekt voor zich, dat uit de rijen van deze zogenaamde bevoordeelden een enorm verzet losbrak en dat geen middel onbeproefd werd gelaten om hieraan te ontkomen.
Het meest voor de hand liggend middel was de autoriteiten aan te schrijven, die in aanmerking kwamen voor mondelingen ondersteuning. De prefect Stassaart werd er mee gebombardeerd. De intendance d’Alphonse werd mede het slachtoffer van deze bedelbrieven. De eerste president van het keizerlijke gerechtshof te ’s Gravenhage, Van Maanen, werd ter vergeefs benaderd. Vanzelfsprekend werd bij al deze geschriften de medische attesten overlegd of aangekondigd.
De financiële onmacht om aan de eisen van het decreet te voldoen, werden op geen enkele grond geaccepteerd.
Uniformering en uitrusting
De uitvoerende instanties droegen er zorg voor, dat binnen enkele weken, de gewenste hoeveelheid gardes werden aangewezen, opgetrommeld en gedwongen tot de dienst. Voorts droegen zij er zorg voor, dat de onwillige jongelingen werden aangekleed en uitgerust, dat was gezien de complexheid van de uniformen geen eenvoudige zaak. Ondanks de nachtmerrie van keizerlijke bureaucratie, klopte het haastwerk nog niet volkomen. Één en ander blijkt uit het schrijven van 1, 2 en 3 juni 1813 van de prefecten van Arnhem, Groningen en Leeuwarden aan de intendant d’Alphonse, waarin zij zich beklaagden, dat zij nog geen modellen hadden ontvangen voor de gespoorde laarzen en broekriemen.

Het aanmeten van de uniform voor een rekruut

In de instructies van 9 april 1813, deelde de minister van binnenlandse zaken mede, dat hij ten aanzien van de prefecten wenste dat de kledingstukken, de uitrusting en het paardentuig moesten vervaardigd worden in overeenstemming met de toegezonden modellen door de minister-directeur van de oorlogsadministratie. De ambtenaren moesten een duizelingwekkende administratie bijhouden over twaalf kolommen.
De uniformen voldeden niet aan de gestelde eisen bij het vertrek van de verschillende gardes, de reden was dat de keizer pas tijdens een besluit van 18 juni 1813 er nog nestels aan had toegevoegd.
Ook de leveranciers konden niet op korte termijn de gecompliceerde uniformen leveren. De prefect Stassart, schreef op 14 mei 1813 een aantal firma’s aan, zoals de Haagse Matres Tailleur Krantz & Van Wielik en Caron, voor het leerwerk de zadelmaker Gaillard. De schako’s werden door de hoedemaker Pauwels geleverd. Om deze krachttoer te leveren, werden zelfs in de Gevangenpoort met geweld de kledingmaten van de daar gevangen zittende gardes opgenomen. Dit lijkt niet bevorderlijk voor de kwaliteit, van het geleverde. Uit Amsterdam is alleen kleermaker J. de Leur, op de hoogte van de Kadijk bekend geworden.
De tien Zeeuwse gardes, die in tweede instantie werden aangewezen, mochten hun uniformen hier niet ten lande laten maken. Op reis naar hun garnizoen in Versailles, moesten zij dit te Brussel laten doen.

De sabels
De gardes ontvingen hier te lande geen wapens of slechts een namaakwapen, dat in de garnizoenen door het definitieve zou worden vervangen. Het 2e regiment te Metz, werd in eerste instantie van dragondersabels voorzien, dit tegen art. 2 van het keizerlijke decreet, dat bewapening ‘a la Hussarde’ voor schreef, het lichtere wapen zou de zwaardere dragondersabel vervangen. Omstreeks half september 1813 waren de gardes met dit wapen uitgerust.
Omtrent vuurwapens is geen directe informatie. Er kan worden uitgegaan dat de gardes zichzelf van handvuurwapens voorzagen. Pistolen en karabijnen kwamen dikwijls uit het familiebezit.

Les armes des révolutionnaires

De paarden
Het spreekt voor zich dat aan paarden van een cavaleriekorps hoge eisen werden gesteld. De conditie van een paard bepaalde immers mede de afloop van een veldslag of een andere militaire onderneming. Van een garde is bekend, die in een brief aan zijn ouders van uit Gorkum schreef, dat het rijden te paard zeer wel ging, en drie weken later van uit Longville bij Metz berichtte, dat het rijden hem niet teveel had gefatigeerd, zodat hij slecht tweemaal een rijtuig genomen had.
Dit soort ruiters werden dan een maand later, op mars naar het front gezet. Hoe belangrijk een goed paard is, blijkt uit de beschrijving van garde de Bie, hoe tijdens de Saksische veldtocht, het volgen van de onvermoeibare Napoleon, zijn goede paard ‘Bruintje’ steeds meer uitputte en dat hij in tranen, het dier moest achterlaten.
Het spreekt voor zich, dat de Nederlandse gardes, die hun goede geld of dat van hun ouders, voor hun paarden hadden neergeteld, niet bijster te spreken waren, over de in beslagname van hun rijdier, dit ten behoeve van hun Franse collega’s. Zelf werden zij bij een depot compagnie ingedeeld, waarbij zij waren vrijgesteld van de dienst te velde.

Vertrek van de gardes
Een garde d’honneur

Napoleon begon zijn Duitse veldtocht in 1813, waarvan er alleen al bij Leipzig zo’n 20.000 man sneuvelden. Slechts 60.000 man hebben zich veilig achter de Rijn, weten te stellen, van deze groep stierven er in Mainz ook nog 20.000 aan de tyfus. Lafayette maakte na de slag bij Waterloo in de ‘Assemblee’ bekend dat de balans van deze eindeloze oorlogen van deze jaren ruim drie miljoen doden waren.
Daargelaten degenen die nooit van de slagvelden zijn teruggekeerd, is het voor de buitenstaanders goed kennis te nemen van de gevolgen van de conscriptieoproeren van 1813 in de Departementen du Zuiderzee en Des Bouches de La Meuse. (Nieuwe namen voor onze provinciën en ons land een deel werd van het Franse Keizerrijk):
zes doden in Oud-Beijerland, zes executies in Zaandam, vijf in Leiden, vijftien tot twintig doden in Den Haag, vier executies in Rotterdam. Dat heeft de gehele Garde Honneur, geen Nederlander gekost.

Bibliografie en aanverwante literatuur.
Mijn uittocht als garde d’honneur 1813. Samengesteld door Theo Postma en Louis Ph. Sloos. Mars Bibliotheek Deel IV. Uitgave van ALVO Delft 2000. ISBN 90750-06-0
Levensbeschrijving van Johannes Koch. Soldaat voor Napoleon. Mars Bibliotheek. Deel III. Een publicatie van ALVO Delft 1999. ISBN 90-75010-05-2
Vaderlandse Geschiedenis, met illustraties, vragen en examen verslagen voor het M.U.L.O Diploma, door G.de Haas. Een uitgave van J. B. Wolters Groningen Batavia -1942.
Nederlanders in Napoleons Garde d’Honneur, door Dr. W. F. Lichtenauer. Verschenen onder auspiciën van het Historisch Genootschap Roterodamum, als deel negen. Een uitgave van Nijgh & Van Ditmar, Rotterdam/ ’s Gravenhage 1971. ISBN 90236 92233.
Utrecht stad en monumenten, door A. Graafhuis. Uitgave van het Utrechtsch Nieuwsblad 1963.
Armamentaria. Aflevering 7. Uitgave van de Stichting Het Nederlands Leger- en Wapenmuseum ‘Generaal Hoefner’. Leiden 1972.
De Republiek der Verenigde Nederlanden als grote mogendheid. Buitenlandse politiek en oorlogvoering. Door Dr. Olaf van Nimwegen. De Bataafse Leeuw, Amsterdam2002.
Wikipedia en eigen verzameling van tekst en/of beeld materiaal.
Magazine: Tradition – Armes – Figurines. No 3031. Juillet- Aout 1989. De redactie

De redactie is zorgvuldig omgegaan, met het vermelden van de oorsprong van de tot haar ter beschikking staande informatie. Mocht het alsnog zo zijn dat personen of instellingen zich gepasseerd voelen dan vernemen wij dat graag, een eventuele correctie zal dan volgen.

Hellevoetsluis 10 augustus 2015
auteur J.C.H. Jansen
redactie A.C. Pieké
foto en beeldbewerking A.C. Pieké