Zeeman Wolterbeek

Zeeman Wolterbeek zestig jaren dienstbaar.

Voorwoord
Het schrijven van dit epistel is tot stand gekomen, in de eerst plaats door mijn belangstelling voor geschiedenis in het algemeen, later de maritieme geschiedenis van Hellevoetsluis en de geschiedenis van de kunst en cultuur, die zich dikwijls parallel of vooruitlopend ontwikkelen. Gezamenlijk zetten zij de toon voor sociale omstandigheden.

De informatie van de stad Brielle en de Admiraliteit op de Maze over het onderwerp lokale historie, speelt menig beginnend geschiedschrijver parten, omdat zij is verspreid over verschillende archieven.
Dit heeft mij genoopt om veel persoonlijke losse informatie te controleren op juistheid en deze te bundelen tot verschillende opstellen, waarvan een aantal in boekvorm zijn uitgegeven.

In het prille begin van de 17de eeuw, ving de ontwikkeling van de Hellevoetse-Sluys aan, getuige het oudste waterkundige bouwwerk een sluis,de’Noordsluis’ gesitueerd in de noordoostzijde van het ‘Groote Dok’, zij dateert 1602. Spoedig volgden een aantal magazijnen en logementen voor opslag en kazernering. De ontwikkelingen werden mede in de hand gewerkt door verzanding van de Maasmonding, ten westen van Den Briel.
Goedereede was eerder aangewezen als verzamelplaats voor ’s Lands Vloot, waarbij Hellevoetsluis zich als een depothaven voor de Admiraliteit op de Maze ontwikkelde.
Hoewel Hellevoetsluis onder de jurisdictie van Den Briel stond, kon de laatste slechts met ‘lede ogen’, de opbloei van de marinehaven aanzien en terecht vreesde deze stad, dat het goederentransport naar haar havens zou verminderen.
De auteur heeft gezocht naar interessante, boeiende of spannende maritieme verhalen over en van de vesting, waaruit de sociale saamhorigheid naar voren kwam, slechts een enkel voorval dat van 3 juli 1649 en waarbij vrouwen een Engels schip uit de haven sleepten, getuigde hiervan. Andere spectaculaire zaken, zo die er mochten geweest zijn werden op een enkele gebeurtenis na, overvleugeld door de activiteiten van de vloot, zoals de tocht naar Chatham in 1688 en de Secrete Expeditie van 1805. Verloop van een ambachtelijke bevolking en werkeloosheid, in tijden van vrede en oorlog zijn geen stabilisatoren voor een goede sociale-culturele onderbouw.
De zeeman Constantijn Johan Wolterbeek maakt hier op een uitzondering. Gepoogd is om zijn levensverhaal en zijn wilskracht in enkele pagina’s vast te leggen, dit om zijn naamsbekendheid in Hellevoetsluis en omstreken te geven. Het resultaat van deze neerslag mag u beoordelen.
Tot slot: een website moet leesbaar blijven en er is in dit geval op een aantal punten, wat kort door de bocht gegaan. Het belang van dit artikel zetelt in het ten dele ontsluiting van het leven van een marineofficier, tijdens een enerverende periode in onze vaderlandse geschiedenis.
Hij overvleugelde in zijn 60 jaar marineofficier zijn, vijf regeringsvormen; de Republiek van de Zeven Provinciën, de Bataafse Republiek, het Koninkrijk Holland, het Keizerrijk van Napoleon en het Koninkrijk der Nederland.
Zijn leven begon met ‘Oranje’ en eindigde met ‘Oranje’.
Hellevoetsluis 30 mei 2012
De auteur.

Inleiding
C. J. Wolterbeek (1766-1845).
Constantijn Johan Wolterbeek was tijdens zijn leven een bekend marineofficier. Hij heeft gedurende zijn lange loopbaan een aantal spectaculaire daden verricht, dit maakt het interessant om zijn carriëre en zijn bemoeienis met Hellevoetsluis van dichtbij te bezien.
Wolterbeek, was afkomstig uit de provincie Overijssel, geboren in het kleine dorp Steenderen gelegen in de Achterhoek, waar zijn familie een boerenbedrijf dreef.
Wolterbeek Jr. had er zijn zinnen op gezet om marineofficier te worden, een opvallend verschijnsel omdat de belangstelling bij jonge mannen uit deze landprovincie, meest uitging naar het leger. In de achttiende eeuw waren meerdere marineofficieren afkomstig uit de oostelijke gewesten, dit is te begrijpen gezien een vijand daar over land kwam.
In de vergaderingen van de Staten-Generaal maakte zich deze provinciën altijd sterk voor vergroting van het leger ook al zou dit ten koste gaan van de vloot. De vloot had geen vaste geldmiddelen op haar jaarlijkse begroting, zij bleef afhankelijk van de opbrengsten van de in- en uitvoerrechten. Op het einde van de achttiende eeuw waren deze teruglopend. Zo was de versterking van het leger gekoppeld aan de vlootuitbreiding en haar onderhoud. Vloot en leger leden hier onder.

Vierde Engelse oorlog (1780-1784).
Op 12 maart 1782 werd Wolterbeek adelborst, bij de Admiraliteit van de Maze, hij werd direct geplaatst op ’s Lands schip van oorlog ‘Schiedam’, een schip met 54 stukken onder commando van kapitein ter zee S. Rauws. De keuze van voornoemde admiraliteit zal niet toevallig zijn geweest, gezien een huisvriend van de familie kapitein ter zee Martinez uit Zutphen, op de rol stond bij de admiraliteit van de Maze.
Het schip ‘Schiedam’ lag toen op de rede van Texel en zij behoorde bij het eskader van de vice-admiraal Hartsinck. Dit eskader bestond uit 33 bodems, waaronder één met 74 stukken, 9 met 54, 2 met 40, 7 met 36, 4 met 24 en 3 kotters.
Het doel van dit eskader was het konvooieren van de V. O. C. schepen over de Noordzee richting Azië. Het uitvaren was niet mogelijk, omdat de Engelse vloot een blokkade had gelegd voor het zeegat van Helder en Texel. Schout-bij-nacht Van Kinsbergen was daarbij van mening, dat de Nederlandse schepen niet waren opgewassen, tegen die van de Britten.
Het Hollands eskader met de adelborst Wolterbeek voeren pas uit op 7 juli 1782, toen het Engelsen de blokkade ophieven en daarmee van de Noordzee tijdelijk verdwenen. Na zes weken was de Hollandse vloot alweer retour, geteisterd door een hevige storm, de schade was groot, ’s Lands schip ‘Schiedam’ werd uit dienst gesteld. De gehele bemanning en Wolterbeek gingen over op het schip ‘Pollux’, een schip van oorlog van 44 stukken.
Een teleurstellende reis voor Wolterbeek daar hij op een vijandelijk treffen met de Britten had gehoopt, maar dat niet plaats vond. Anderzijds was hier spraken van training ‘on the job’, en de eerste ervaring met de zeeziekte.

Wapenstilstand
Op 26 januari 1783 werd een wapenstilstand gesloten tussen Engeland en de Republiek waarop in1784 de Vrede van Parijs volgde, waarbij de Republiek haar meeste koloniale bezittingen terug kreeg, met uitzondering van Nagapatnam (Zuid-India). Men haastte zich om tijdens de wapenstilstand vier eskaders uit te rusten, waarmee direct na de vrede hoopte de communicatie met de koloniën te herstellen.

Naar West-Indië (1783)
Wolterbeek, nu luitenant-titulair werd geplaatst op het fregat ‘Bellona’, waarop hij de reis naar West-Indië maakte. Hier bracht hij 18 maanden door op de rivieren de Demerara en de Essequebo waarbij hij zich nuttig maakte met het vangen van ontsnapte slaven van plantages. Deze kwamen met kleine bootjes de rivieren afzakken, waarmee zij probeerden de blokkade van de oorlogsschepen en de bewapende sloepen te omzeilen om zo naar andere oorden te ontsnappen. Bij een achtervolging van de blokkadebrekers, in een open boot met 15 bemanningsleden, werd een verkeerde inschatting gemaakt van stroming en wind en dreef de boot af van de monding van de Essequebo. Het nam acht dagen voordat de monding van de rivier weer werd bereikt. Een aantal bemanningsleden bezweek op deze barre tocht. Wolterbeek herstelde na een ernstig ziekbed.

Naar de Middellandse Zee (1785)
Na de terugkeer in Patria kreeg Wolterbeek een plaatsing op de transportbrik ‘Snoek’,
Schout-bij-nacht Van Kinsbergen de bevelhebber van dit eskader had bericht ontvangen, dat er mogelijk een oorlog zou kunnen uitbreken tussen Venetië en de Republiek. Versterkingen waren in de vorm van oorlogsschepen en de brik onderweg naar de Middellandse Zee. Na de afgiften van de vivres (levensbehoeften) keerde de brik ‘Snoek’ terug naar de Republiek.
Op de retourtocht ontsnapte de brik en zijn bemanning, tijdens een zware stom aan een noodlottig ongeval. Door een te westelijke koers te kiezen, op gegist bestek (koers), dreigde het schip op de rotsen van één van de Scilly eilanden te pletter te slaan. Het gevaar wendde zich af doordat de wind plots enkele streken ruimde, het schip liep weer vaart, waardoor men langs de klippen kon sturen. In mei 1786 terug in Patria.

Patriot of Prinsgezind
Stadhouder Willem V had in 1785 Den Haag verlaten. Met het stijgen van de conflicten en de oplopende spanningen van voornoemde groepen, had de prins zijn invloed in Holland, Utrecht en Overijssel verloren. Hij had Den Haag verlaten en een veilig heenkomen gezocht in de oude burcht het ‘Valckenhof’ te Nijmegen. De prins had zij troepen in Gelderland gelegerd en had het voornemen van uit die positie de patriottische bolwerken Utrecht en Holland binnen te vallen.
Wolterbeek had geen directe politieke voorkeur en toen Pieter Paulus de advocaat-fiscaal, zelf een fanatieke patriot, hem het bevel aanbood over een detachement matrozen om in Utrecht orde op zaken te stellen, weigerde hij dit. Wolterbeek beargumenteerde dat hij in dit geval geen kennis van zaken had. Paulus nam hem dit zeer kwalijk. Met de gedachten dat dit zijn carrière bij de Admiraliteit van de Maze met deze weigering beëindigd zou zijn, overwoog Wolterbeek in vreemde krijgsdienst te treden. Er kwam een Russisch aanbod, maar voor hij daarvan gebruik kon maken kreeg hij, waarschijnlijk als straf plaatsing een functie op de brigantijn ‘Leeuw’. Na interventie van de Koning van Pruisen, de zwager van de prins in 1789, werden de Prinsgezinden weer in hun oude functies hersteld en was er geen reden meer voor Wolterbeek om de diensten aan de Republiek en de Admiraliteit op te zeggen.

De marine van de Republiek der Verengde Provinciën in de Oost.
In 1788 werd Wolterbeek geplaatst op het schip Bellona, zij maakte deel uit van het derde eskader, dat naar Oost-Indië voer. Spanningen en opstanden werden daar door diplomatiek en militair optreden onderdrukt. De uitgevoerde militaire acties worden hier buiten beschouwing gelaten.
In december verliet het smaldeel de rede van Batavia, om na vier jaren via kaap de Goede Hoop en Sint-Helena in juni 1792, zonder belangrijke gebeurtenissen op de rede van Hellevoetsluis voor anker te gaan. Ondertussen was de verhouding tussen de oude Republiek en Frankrijk danig vertroebeld, een oorlogsverklaring tussen de twee landen hing in de lucht.

Oorlog met Frankrijk.
In 1793 werd Wolterbeek als eerste-officier, geplaatst op het schip ‘Spion’, onder luitenant ter zee Van der Swan. Middels diplomatie hoopte de regering van de oude republiek de oorlogsdreiging af te wenden, maar op 22 november 1792 verscheen op de rede van Vlissingen de Franse kanonneerbrik St. Lucie, gevolgd door een Frans fregat, een aantal kanonneersloepen en enige vissersboten.

De commandant van dit smaldeel eiste een vrije doorgang naar Antwerpen, om daar behulpzaam te zijn bij de Franse belegering. Dit was een schending van het verdrag dat in 1648 bij de vrede van Westfalen was vastgelegd. In 1784 had Oostenrijk ook de intentie gehad om de sluiting van de Schelde te niet te doen, maar de Republiek had dit met een aanzienlijke schadeloosstelling weten af te kopen.
De marine bij Vlissingen was niet in staat om dit kleine Franse smaldeel terug te wijzen, zo gebeurde het dat ondanks formele protesten, de Franse commandant de Schelde opvoer en bij Bath, op de grens van de Zuidelijke-Nederlanden, voor anker ging.
De opperbevelhebber van de schepen op het Hollandsdiep vroeg aan de leider van het eskader waarvan de ‘Spion’ook deel uitmaakte, J. Schreuder Haringman, of het mogelijk was om iets tegen het Franse vlooteskader op de Schelde bij Bath te ondernemen. Dit leidde tot het besluit om in de avond van 20 maart 1793 met zeven bewapende sloepen, bemand met 140 koppen een aanval te ondernemen op de Franse schepen. Hierbij komt dan Wolterbeek in actie als commandant van één van deze sloepen.
De sloepen werden al waargenomen bij het dorp Doel en de forten Liefkeshoek en Lilo die in Franse handen waren, waarvan direct vuur werd ontvangen, waarbij de Franse brik zich niet onbetuigd liet. Er werd in versnelde slag doorgeroeid waarbij Wolterbeek liet aanhouden op de brik. Hij enterde als eerste het schip de St. Lucie, dat met het pistool in de vuist werd genomen. De gesneuvelden Fransen werden overboord gegooid en een aantal gevangenen ingesloten.
Bloys van Treslong, de aanvoerder van deze onderneming, droeg Wolterbeek op om ook het andere schip, een gaffeljacht te veroveren. Onderweg werd zijn sloep getroffen door een kogel vanaf de forten. Wolterbeek en zijn bemanning konden het ‘vege lijf’ ternauwernood redden door snel over te stappen op een andere sloep. De actie voortzettend, gelukte het ook om dit tweede schip te nemen. Vijfenvijftig Franse gevangen werden meegevoerd, de buitschepen werden in triomf naar Bath gesleept. Aan de Hollandse zijde waren drie doden en vier gewonden te betreuren.

Wolterbeek kreeg het bevel over de St. Lucie, waar hij van 21maart 1793 tot 25 maart 1794, het commando op voerde. Hierna werd hij direct als eerste officier geplaatst op het ’s Lands schip Brakel, een schip van 54 stukken, behorende bij een smaldeel om VOC schepen naar Oost-Indië te konvooieren.
Op de rede van Duins, trof de ‘Brakel’ twee VOC schepen aan, waarmee het de reis naar Plymouth voortzette om daar op 10 januari 1795 te ankeren, al waar reeds vier schepen van oorlog van de ‘oude republiek’ voor anker lagen. De vier hadden de opdracht om VOC retourschepen, naar Patria te begeleidden, waar inmiddels de politieke situatie drastisch was gewijzigd.

De omwenteling tot Bataafsche Republiek 1795.
In de winter van 1794-1795, op 27 december waren de Fransen onder de generaal Pichegru en het Hollandse detachement patriotten onder generaal Daendels, gebruikmakend van de dichtgevroren rivieren, op twee plaatsen de Republiek binnen gevallen. De provincie Utrecht capituleerde op 16 januari 1794 en Holland volgde. De omwenteling was rond de 20ste januari voltooid, waarbij de regering van de Republiek was overgenomen door tijdelijke vertegenwoordigers. ( Provisionele Representanten) van het volk en patriotten. Het voorgaande was natuurlijk in Engeland niet onopgemerkt gebleven en vanaf 20 januari 1795 stonden alle Bataafse schepen binnen de territoriale wateren onder een Brits embargo. Hiermee werden officieren en opvarenden opgesloten op hun schepen. Op 16 maart 1697 werden de schepen geconfisqueerd en de bemanning tot krijgsgevangenen verklaard, kanonnen en kruit werden van boord gehaald. De Britten verschaften slechts de hoogst noodzakelijke levensbehoeften, dit om muiterij onder de schepelingen aan te wakkeren, welke honger en koude leed. Op ’s Land schip Zeeland, brak dan ook muiterij uit, waarbij de tweede kapitein J. F. Poutsma, werd vermoord. De dader werd gevat en door de scheepsraad van het schip ‘Brakel’, gevonnist en gehangen.
De Engelsen maakten zich later met geweld meester van de schepen Brakel, Zeeland, Tholen, Meermin en Pijl. Stadhouder Willem V die in Engeland verbleef, deed geen moeite om het lot van de gegeizelde bemanningen te verlichten.
De officieren konden na gegeven parool om geen wapens tegen Engeland op te nemen terugkeren naar hun schepen en vertrekken, of in Engelse dienst treden. Na veertien maanden gedetineerd te zijn geweest vertrok Wolterbeek met een Deens schip naar de Republiek, met in zijn gezelschap, zestig adelborsten, leerlingen en andere bemanningsleden.

De Bataafse Marine (1796-1813).
Wolterbeek constateerde bij zijn thuiskomst, dat hij en vele anderen waren ontslagen uit de zeedienst. Dit was door het hoofd van de marine Paulus gedaan, om de dienst te zuiveren van prinsgezinde officieren. Men kon zich beraden en wederom in dienst treden, maar dan zou men verraad plegen jegens de eerder afgelegde eed aan de stadhouder en aan de Staten-Generaal. De nieuwe republikeinse regering loste dit probleem snel op, door de eed aan beiden ongeldig te verklaren. Dit bracht vele officieren in morele en of financiële problemen, geen eed afleggen in de handen van de president van het ‘Comité tot zaken der Marine’ (de eed van zuivering), betekende geen aanstelling op de vloot.
Wolterbeek besloot naar rijp beraad toe te treden tot de Bataafse marine, waar hij direct werd aangenomen in de rang van luitenant ter zee. Op 11 april 1796 kreeg hij de opdracht om samen met de kapitein-ingenieur Siderius en de kapitein der artillerie Van Deventer een reis langs de Hollandse kust te maken, ter inspectie van de kustbatterijen. Daarna werd hij commandant op een wachtschip te Amsterdam, met verschillende functies. Zo maakte hij jacht op een Friese zeerovers, die de Zuiderzee kust terroriseerden. Op 9 oktober 1798 werd hij aangesteld als commandant van het fregat Juno (32st.) te Hellevoetsluis. Hierop volgde al snel, op 6 april 1799 zijn bevordering tot kapitein-luitenant.

In actieve dienst van de Bataafse Republiek
.
In 1799 dreigde er een Brits-Russische invasie op de Hollandse kust. De gehele kust en de riviermondingen werd in staat van verdediging gebracht, zo ook het Flakkee of Haringvliet. De in Hellevoetsluis aanwezige oorlogsschepen Eendracht en Brutus, werden achter de ondiepte van het Pampus gelegd, om samen met de kustbatterijen een kruisvuur te kunnen geven. De fregatten die niet in linie lagen, zouden zich bezighouden met het waarnemen en overbrengen van de seinen, om het vuren te coördineren. De fregatten met zware kanonnen, zoals het fregat Juno moesten observeren of de in linie liggende schepen, hulp nodig zouden hebben.
Alle voorbereidingen waren tenslotte overbodig, gezien de eerder genoemde invasie plaats vond in Noord-Holland (augustus 1799). Deze leek een succes voor de geallieerden te worden, die al op weg waren naar Amsterdam. Uiteindelijk werd de aanval afgeslagen door Bataafse troepen en Franse legereenheden. Nog op 25 oktober werden de schepen Eendracht, Juno en de Scipio, met spoed naar Amsterdam gedirigeerd om een aantal van hun bemanningsleden ter beschikking te stellen voor de daar liggende handelsvloot.
In 1801 bracht de pas kort benoemde Franse minister Decrés een bezoek aan de kwijnende werf van Hellevoet-sluys, dit in het kader tot handhaving en het ten uitvoer brengen van het ‘Continentale Stelsel’, een handels embargo en de daarmee samenhangende aanloop van Franse eskaders. De haven werd per decreet tot oorlogshaven verklaard. De ernstige toestand waarin de werf verkeerde werd er niet beter op, integendeel het bracht slechts bittere armoede.

De Vrede van Amiens 1803.
Na de vrede van Amiens, waarbij de republiek haar neutraliteit naar Engeland toe, niet kon handhaven. Engeland bood wel neutraliteit aan, mits Frankrijk deze ook respecteerde. Een onmogelijke opgaaf gezien Napoleon ons als bondgenoot nodig had en wij daar bij buiten spel moesten blijven. Frankrijk verhoede dit door plots talrijke krijgsbenden ons land binnen te laten rukken en verklaarde Vlissingen in staat van beleg en gaf daarbij zijn generaals volledige vrijheid van handelen. Het bewind van de republiek was niet in staat zich hier tegen te verzetten, wat tot gevolg had, dat zij in een vijandige situatie tegenover Engeland met een nieuwe oorlog kwam te staan. Dit zou ons land bloed, geld, koloniën en uiteindelijk haar bestaan als natie kosten.
Vanuit Frankrijk begon wederom een serie van afpersingen te komen. In de maand juli 1803 was er al 1.460.380 aan de Franse troepen besteed. Aangaande de zaken van oorlog diende men zich geheel aan de Franse bevelhebbers te onderwerpen. De Franse generaal Monnet op Walcheren nam zelfs maatregelen van politiek beheer.
Stand van zaken begin 19de eeuw.
Een vergelijk met de zeemacht in vroegere tijden kon de Bataafse Republiek niet meer doorstaan, maar Napoleon meende in Holland als oude zeemogendheid, een ijverig medewerker te kunnen zien. Hij maakte namelijk ernstige plannen om 160.000 mannen in 2300 vaartuigen over te schepen naar Engeland om daar een omwenteling te bewerkstelligen.
De invasie vroeg om de nodige voorbereiding, zo werd de Republiek op 25 juni 1803 de overeenkomst op gelegd, tot het leveren van 34.000 man, waarvan 18.000 Fransen, een vloot van 350 platbodem vaartuigen, 5 linieschepen en even zoveel fregatten.
Bij Zeist, werd een militair kamp ingericht voor de 18.000 Franse soldaten, dit alles onder de supervisie van de generaal Auguste de Marmont tevens bevelhebber van de Engelse onderneming en de bouwer van de pyramide aldaar. De generaal besloot, dat zijn militairen, dit om hen in een goede fysieke conditie te houden, een pyramide zouden bouwen. De opgedane kennis tijdens de veldtocht van Egypte, de uitgebreide bestudering van de pyramide van Gizeh door de Fransen, zouden de basis vormen voor een monument tot meerdere eer en glorie van Napoleon. Het object met daarop een obelisk, kreeg pas twee jaren later (1805) de naam Austerlitz mee, toen Napoleon daar een grote overwinning behaalde.

De bouw van de extra schepen en het gereedmaken van de vaartuigen die voor de landing waren bestemd, ging met grote ijver door, voornamelijk door de voortdurende aansporing van de eerste consul Napoleon, aan de commissaris van de Bataafse republiek.
De vice-admiraal Jan Willem de Winter, zou door zijn functie als inspecteur-generaal der Bataafse Marine, het meest in aanmerkingzijn gekomen, doch als fervent republikein was hij onaangenaam in de ogen van Napoleon, die naar herstelling van een monarchie verlangde.
Het oog viel toen op Carel Hendrik Ver Huell, van oorsprong een aanhanger van het Huis van Oranje, in 1795 had hij de dienst verlaten en nu alle hoop op herstel van de stadhouderlijke macht verloren was, besloten het nieuwe bestuur te dienen.
Het was eerst in 1804 dat de flottielje, na langdurig geplaagd te zijn door tegenwind, zee kon kiezen in drie afdelingen van uit de verzamelplaatsen, Goedereede, de rede van Hellevoetsluis en Vlissingen. De operatie stond onder leiding van Ver Huell, die in weerwil van een voortdurend vuren van de Britse schepen, de invasievloot naar Oostende leidde. Het leverde Ver Huell als eerste Nederlander, die deze onderscheiding genoot de benoeming op van: officier in het Legioen van eer.
Inmiddels was de Eerste Consul gekroond tot Napoleon I, Keizer der Fransen.

Wolterbeek bekleedde de volgende functies:
1799, Wolterbeek benoemd tot kapitein ter zee, derde klasse.
1799, in mei benoemd tot lid van een zeekrijgsraad aan boord van ’s Landschip Oldenbarnevelt.
1799, september benoemd tot lid van een zeekrijgsraad aan boord van ’s Landschip Eendracht.
1799, op 4 december, commandant op ’s Lands linieschip Joan de Witt. (64 st)
1800, lid van de Hoge Zeekrijgsraad. Veroordeling en bestraffing over en van de overgave van ’s Landsvloot aan de Britten op de Vlieter.
1801-1802, de schepen Joan de Witt, Brutus, Neptunes, Ajax en het Franse fregat ‘Pour Suivante’. Zij begeleidden Franse troepentransport schepen naar St. Domingo om daar de opstand te onderdrukken. Het eskader stond onder bevel van de Franse admiraal L. Th. Comte Villaret de Joyeuse. De Bataafse schepen keerden alle, na vlagvertoon in een Amerikaanse haven, in 1802 behouden terug in Patria.
1802 op 5 juli, benoemd tot kapitein ter zee tweede klasse.
Commandant van ’s Lands fregat Euridice:
opleiding van adelborsten der Bataafse republiek te Hellevoetsluis.

Toen met de val van de oude republiek de admiraliteiten en hun colleges nagenoeg waren opgeheven, was de Zeevaartschool in Amsterdam de enig bron die de aanvulling en opleiding van het korps zeeofficieren kon geven. De afhankelijkheid van deze enige kweekschool, ondervond nogal wat bezwaren. De ingestelde ‘Raad van de Marine der Bataafse Republiek’, had in 1801 al besloten om aan de kadetten een meer wetenschappelijke opleiding te gaan geven. Daarom werd aan de kapitein ter zee Wolterbeek, opgedragen om een plan te ontwerpen tot een doeltreffend instituut, waarbij de theorie en het praktische onderricht voor de jonge zeeofficieren hand in hand zouden gaan.
Naar aanleiding van zijn rapport van februari 1803, besloot de Raad van de Marine op 18 maart 1803 ’s Lands fregat Euridice met ingang van 23 maart van datzelfde jaar, onder zijn commando, als wachtschip te Hellevoetsluis in dienst te stellen, zijnde het Cadetten Instituut der Marine voor de Bataafse Republiek. Voor het onderwijs werden de nodige instructeurs benoemd. Tot directeur van de studiën, hoofd onderwijs in de functie van eerste officier, werd benoemd J. F L Schröder, deze was een bevoegd verklaarde Lutherse predikant, zonder vaste standplaats te Amsterdam.
In mei 1803, werden instructies vastgesteld voor de commandant van het Instituut, de directeur van de studiën en de instructeur voor de artillerie.
1803, 28 juni. De commandant van het Instituut van de Raad der Marine deelt mee, dat door de toestroom van het grote aantal l’ves, onder wie zich verscheidene kinderen bevonden, in het vervolg geen cadetten onder de 15 jaren, op het Instituut te plaatsen. De aantrekkelijke opleiding voor hen was kosteloos, daarbij ontvingen zij een gage van 12 gulden per maand, dit bedrag moest weer worden afgestaan om tegemoet te komen in de kosten van het in dienst zijn van het fregat en voor de aanschaf van leermiddelen. Voorts werd in een gedeeltelijke tegemoetkoming in de kosten van de opleiding, gelden ter beschikking gesteld voor het ‘Fonds der Oude en Arme Zeelieden’ te Rotterdam en een weinig zakgeld.
’s Lands fregat ‘Euridice’ lag ’s zomers ter rede en in de winter in de ‘Haaven’ van Hellevoetsluis, het passagieren werd tot een minimum beperkt. Het groot verlof voor cadetten en instructeurs, duurde van begin december tot eind januari. Na de studie en met een gunstige uitslag van het examen, volgde de bevordering van cadet tot luitenant ter zee. Tuchtmaatregelen gedurende opleiding waren noodzakelijk, waaronder het handhaven van orde en regelmaat, Desinteresse werd gestraft met wegzending van het instituut, dit werd gezien als een halsstarrige verwaarlozing van het eigen geluk en een minachting naar de gemotiveerden.
Aan boord van ’s Lands Fregat Euridice te Hellevoetsluis. (19-04-1803 tot 16-08-1805).
Commandant van het Instituut: C. J. Wolterbeek, kapitein ter zee 2de klasse.
Directeur van de Studiën: J. F. L. Schröder, extra ordinair kapitein ter zee.

De instructeurs.
Kapttz. 2e kl. C. J. Wolterbeek – nautische vakken
extra-ord. Kaptz J. F. L. Schröder – wis- natuur en aardrijkskunde Geschiedenis
ord.ltz. 2e kl. J. van der Muelen – artillerie
J. Uiterdijk – meet en rekenkunde (mathesis)
G. Humbert – Frans en Engelse taalkennis, tekenen
opperstuurman L, Pieterse – navigatie en aanverwante zaken
P. Kleijn – schrijven in de Hollandse taal
J. P. Vincent – muziek en signalen
Zij mogen het aan de rang van sous-lieutenant, verbonden uniform dragen.( besluit van7 november 1803. No: 10).

Assistenten. (max 10)
oppertimmerman – bouw van het fregat
schipper – tuigage
ord. ltz.2e kl. P. A. de Groot – 1 juni 1803 tot 18 januari 1805
ord. .ltz. 2e kl A. P. Gurin – 18 januari tot 16 augustus 1805

’s Lands fregat Euridice.
Het fregat lag te Hellevoetsluis ter rede, waarbij het plan was om ook met het schip te varen. Door de blokkade van de Hollandse en Zeeuwse zeegaten door de Britse eskaders, kwam hier weinig van terecht. Noodgedwongen bleef het schip ter rede of tijdens de winter in de ‘Haaven’ van Hellevoetsluis.
Het schip deed ook dienst als wachtschip, waarbij Wolterbeek tevens optrad als commandant van de rede van Hellevoetsluis en de Bataafse Marine, t.w. het departement van de Maze.
Edoch in juli 1805 werd besloten de cadettenopleiding op de Euridice te verplaatsen naar de wal. De nieuwe locatie werd het voormalige pesthuis op het eiland Feyenoord bij Rotterdam. Wolterbeek werd ontheven van zijn functie als commandant van het opleidingsschip en werd in juli 1805 benoemd tot commandant van de Chatham (96 st., 650 koppen), het grootste linieschip van de Bataafse marine, in 1797 op stapel gezet te Rotterdam. Deze driedekker was ontworpen door de scheepsbouwmeester Clavimans.
Chatham en de Euridice werden beide aangewezen voor de expeditie naar Ceylon.

Geheime expeditie naar Ceylon.
Veel werk in Hellevoetsluis
’s Lands Schepen Chatham, Pieter Paulus (68st., 550 koppen), Euridice (32st., 250 koppen), Irene (32st.,250 koppen), twee Franse brikken Phaeton en Voltigeur. Toegevoegd werden een aantal transportschepen, voor het overbrengen van 3000 Franse militairen, onder bevel van de Franse generaal Sebastiani. Wolterbeek werd de commandant van dit eskader.
Ceylon (Sri Lanka) was tot 1796 in het bezit van de Republiek geweest, na de Vrede van Amiens, behield Engeland het eiland Ceylon. In 1805 werd het plan gemaakt om met behulp van de Fransen, het eiland bij verrassing terug te pakken. Ook het Ile de France, het Nederlandse Mauritius, werd later door de Britten genomen (1810).

Ter voorbereiding van deze expeditie, werd de werf van Hellevoetsluis aan Wolterbeek ter beschikking gesteld met werkplaatsen personeel en materiaal. De marinewerf van Amsterdam stelde 140 timmer- en werklieden ter beschikking, van de werf van de Maze werden daar nog eens 150 man aan toegevoegd. Onder het toeziend oog van Wolterbeek gingen de werkzaamheden in juni 1805 direct van start. De minister van de Bataafse Marine, Van Royen inspecteerde op 27 juli de voortgang van de werkzaamheden. Wolterbeek stelde vast dat hij zeer te vrede was, over het resultaat. Een dag later meldde zich de Franse generaal August de Marmont, de bouwer van de pyramide van Austerlitz, voor een inspectie van de haven accommodatie van Hellevoetsluis. Eind augustus arriveerden de Franse troepen voor de expeditie.
Begin september waren de schepen gereed. Wolterbeek reisde direct af naar Den Haag, om daar de verdere instructies van de raadpensionaris te vernemen. Zeer verbaasd was hij daar te horen dat de expeditie was afgeblazen, wegens een vredebreuk met Oostenrijk en dat Napoleon de voor Ceylon bestemde troepen, nodig zou hebben. Toen Wolterbeek naar een aantal dagen teleurgesteld terug kwam in Hellevoetsluis, waren deze troepen al afgemarcheerd naar hun kamp te Zeist. Later werden deze ingezet tegen de Oostenrijkers en de Russen in de Drie Keizersslag bij Austerlitz.
De inspanningen van Wolterbeek waren voor niets geweest. Voorlopig werd hij weer teruggesteld als commandant van de Chatham. Bij de benoeming van Lodewijk Napoleon tot koning van Holland in juli 1806, hield hij aan boord een feestelijke toespraak. Samen met andere marine officieren, ondertekende hij mede een hartelijke brief aan Zijne Majesteit.
Het lager personeel van de marine had meer problemen met het aanvaarden van Lodewijk als koning, op de werven morde men en in Hellevoetsluis moest Wolterbeek honderden onwilligen ontslaan. Des ondanks dat ontstond er tijdens de eedsaflegging op de Chatham, op 1 augustus 1806 oproer onder de bemanning, waarbij een aantal onder arrest werden gesteld. Ook in Den Helder leverde de komst van het nieuwe staatshoofd problemen op.
In 1806 vroeg Wolterbeek ontslag uit de dienst aan, dit in verband met gezondheidsredenen.
Verplichtingen van 1803 in 1805.
Na de Vrede van Amiens in 1803, had de Bataafse Republiek zich verplicht tot het leveren van een gecombineerd oorlogs- en transport vloot, voor een Frans-Bataafse invasie in Engeland. De Bataafse Marine had veel verlies opgelopen tijdens de zeeslag bij Camperduin en de roemloze overgaven van de eskaders in de Saldanhabaai (1796) en de Vlieter (1799), het op sterkte brengen van de marine werd een enorme krachttoer. Bij de bouw van een groot aantal schepen had de luitenant-admiraal Ver Huell persoonlijk toezicht gehouden, maar ook bij het overbrengen van de vlootonderdelen naar- en van Vlissingen en verder via Oostende naar Boulogne, had de latere minister van de marine, grotere bewondering gewekt door zijn tactiek en verzet tegen de voortdurend aanvallende Engelse oorlogsschepen. Het ging hier om een expeditie van 360 schepen, voorwaar geen kleinigheid.
De krijgsmacht in 1805, tegen Engeland bestond uit 132.000 man krijgsvolk en 15.000 paarden nabij Boulogne gelegerd, een te Brest gelegen eskader met 4000 koppen aan boord en een vloot op de rede van Texel met 24.000 man onder Marmont, wachtten slechts op het signaal om zee te kiezen. Voorts werd er de Franse vloot uit de West-Indisch gebied verwacht, die de overtocht zou gaan dekken, door het ‘Nauw van Calais’ af te sluiten. Woedend naar het vernemen van de tijding, dat geheel tegen zijn orders de Franse vloot de haven van Cadix was binnengelopen, besloot Napoleon het gehele plan af te blazen. De oorzaak lag in een nieuwe dreiging in het Rijnland, waar een nieuwe coalitie bestaande uit Oostenrijk, Rusland en Engeland, zich sterk genoeg achtten om aan de Franse overmoed te bedwingen. Napoleon zond hierop zijn troepen naar het Rijn land. Ook de troepen van de Bataafse afdeling, onder Dumonceau, die op de rede van Texel waren ingescheept, 9419 man sterk, kregen marsorders voor Zuid-Duitsland. Ver Huell keerde terug naar de republiek en aanvaardde hier ’ter Lande’ de functie van Secretaris van Staat voor de Bataafse Marine.

Na de slag bij Trafalgar 21 oktober 1805, waarbij de Spaans-Franse vloot, door de Britse admiraal Nelson werd verslagen, werden 25 linie schepen vernietigd, 20 andere vielen met 20.000 gevangenen de Engelsen in handen, waarmee het uitzicht op een invasie in Engeland geheel was verkeken. Nog bijna 18 maanden verbleef ons flottielje, op kosten van ’s Lands schatkist werkeloos en dikwijls opgesloten door Engelse eskaders in de haven van Boulogne en werd daarna ontwapend en buiten dienst gesteld. Aan onze republiek had de expeditie, zonder enig voordeel te geven miljoenen gekost, let wel alles uit de schatkist van de Republiek, aan onze ’triple A status’ werd kennelijk niet getwijfeld. Slechts een voordeel bracht deze operatie onze marine: de geest van orde en krijgstucht keerde terug.

Lodewijk Napoleon 1806-1810.
Lodewijk, Koning van Holland, gaf bij zijn aantreden blijk van toenemende belangstelling voor het zeewezen, maar vooral de marine trok zijn aandacht. Hij benoemde direct de drie
vice-admiralen De Winter en Ver Huell tot Maarschalk van het Rijk en Van Kinsbergen tot buitengewoon Maarschalk. Ondanks alle gebeurtenissen en rampspoed, die de Bataafse vloot had ondervonden bestond onze zeemacht in die dagen nog uit:
12 linieschepen, 9 fregatten, 5 korvetten, 76 brikken, schoeners en andere vaartuigen en 207 kanonneerboten waar van het merendeel, zich in andere werelddelen bevond, dit tot bescherming van onze koloniën, ook wel volksplantingen genoemd. Van dit laatst genoemde was weinig terechtgekomen gezien de Kaapkolonie, Batavia met Java en Curacao reeds aan de Engelsen waren verloren gegaan.
Voor het aantreden van Koning Lodewijk, was het slecht gesteld met het beleid van de marine organisatie, het nieuwe staatshoofd bracht hier geen directe verbeteringen in aan.
De rapporten over, het uitgezonden eskader onder de vice-admiraal Hartsinck naar Batavia in 1804 om de plaats en de magazijnen tegen de Engelsen te dekken, liegen er niet om er werd gesproken over; ‘een droevige werkeloosheid’, van het eskader. Uiteindelijk werd de opdracht niet of onvoldoende uitgevoerd, de krijgstucht was verslapt, moed en ijver waren officieren en bemanning ontzonken.
Voornoemd eskader bestond uit 4 linieschepen, 3 fregatten, 2 korvetten, 3 brikken en een aantal kleinere vaartuigen, men hoopte vooral hier mee de rijke handel van de Engelsen op China, te verstoren. Bij dit debacle verloor het eskader in 1805 haar eerste linieschip en 1806 een tweede linieschip dat op een koraalrif liep en verloren ging. Één van de fregatten door de Engelsen in de Straat van Salayer, aangevallen werd geconfisqueerd en een ander fregat op de rede van Batavia door een Brits fregat aangetast en meegenomen. Dit alleswerd met stoutmoedigheid gedaan, het toonde aan, dat de Engelsman had gerekend op de lafhartigheid en het niet alert zijn van de bemanning.
Nog in dat zelfde jaar (1806) in maand na het gebeurde, lukte het de Britse schout-bij-nacht Sir Edward Pellew, met zeven schepen op de rede van Batavia te komen, waar hij twee van onze fregatten overmeesterde en de rest van de daar liggende vaartuigen vernietigde. De magazijnen van het tegenover liggende eiland Onrust werden ook verwoest.
Met het overschot van het eskader, kon niets meer worden begonnen, zo lag de rede van Batavia voor iedere vijand voor het grijpen. Op 31 augustus viel het laatste operationele fregat, dat nog in werkelijke dienst was in handen van de vijand. De twee overgebleven linieschepen, die bij Madura lagen, werden op 5 december door Pelluw opgeëist en aan hem overgedragen. De Koninklijk Hollandse Zeemacht was in de kolonie niet meer aanwezig.
Op het vaste land zou het niet beter gaan, Napoleon vertoornd over de slechte handhaving van het Continentale Stelsel, dat door hem was uitgevaardigd om Engeland economisch klein te krijgen, werd tegengewerkt door Lodewijk, omdat hij van mening was dat handel voor de Hollanders het hoofdmiddel van bestaan was. Ook andere orders van Napoleon, zoals het reduceren van de uit te betalen rente van de staatsschuld met 2/3 deel en de loting voor de militaire dienstplicht waren volgens zijn idee, niet in het belang van het volk.
Om deze en meerdere redenen besloot Napoleon aan de regering van zijn broer een einde te maken. Een geschikte reden daartoe werd in het jaar 1809 gevonden, toen Oostenrijk zich opnieuw verbond met Engeland, tegen de Fransen.
Daar een aanval op Engeland vanuit Antwerpen nog steeds tot de mogelijkheden behoorde, zond Engeland een invasieleger, dat zich meester had weten te maken van de Zeeuwse eilanden; Walcheren, Zuid-Beverland, Schouwen en Duiveland.
Maar inmiddels had men in ‘deze landen’ niet stil gezeten er werden dertig bewapende vaartuigen bemand met matrozen van de grote linieschepen, gestationeerd in Veere en Zierikzee. De betonning van de vaargeulen werd opgenomen. Wolterbeek geconstateerde, dat de kanonnen op het eiland Goeree, bij een landing vanuit zee, na te zijn veroverd een bedreiging voor de vaart op het Haringvliet waren, het schootsveld lag alleen op de vaargeul van en naar Hellevoetsluis, hij liet daarop de kanonnen uit de stellingen verwijderen.

Wolterbeek in dienst van Koning Lodewijk.
De gezondheidstoestand van Wolterbeek was goed vooruit gegaan en na vereerd te zijn met de ridderorde van de Unie en zestien maanden ziekte verlof hervatte hij, in maart 1808 de dienst. Hij werd direct aangesteld als commandant van een divisie kleine vaartuigen om in de Westerschelde de terugkeer van de flottielje van Boulogne af te wachten en dit zo nodig te assisteren. De invasie werd uiteindelijk door Napoleon afgelast, met de gevolgen zo als hier eerder omschreven. Drie jaren lang lag de vloot werkeloos in Boulogne. De helft vertrok in februari 1808, de andere helft kwam pas 11 juli terug in Vlissingen, slechts een korte tijd voor de Engelse invasie op Walcheren in1809. Ondanks de slechte gezondheid van Wolterbeek, maakte deze in 1809, met de Koning een inspectie reis door Zeeland en het stroomgebied van de Schelde.
Vlissingen en de Westerschelde werden verdedigd door de Fransen. Zij hechtten veel waarde aan de verdediging van Walcheren, omdat er een groot Frans eskader in Antwerpen was gestationeerd, samen met het Franse eskader voor Vlissingen bonden zij, middels hun dreiging, voortdurend één of twee Britse eskaders. Door de voort durende bemoeienis van de Fransen met de Hollandse defensie, ontstonden er problemen met het Franse militaire gezag.
Het fort Rammekens bij Vlissingen werd door de Fransen in bezit genomen, nadat de Nederlandse commandant zich daar had laten weglokken. Na contact met de minister J. van der Heim, kreeg Wolterbeek de opdracht er op toe te zien, dat de Franse bezetting van het fort, zich niet bemoeide met de koopvaardijvaart, die van en naar Middelburg voeren. Duidelijk is het schrijven van de minister in deze:
Discretie en voorzichtigheid worden gerecommandeerd, waard de bereiking van ’s Konings oogmerken in dezen gepaard gaan met alle égards op welke een geallieerde vlag aanspraak heeft en met vermijding van alle onaangename discussie.
Wolterbeek ankerde vervolgens twee schepen voor het fort, waarbij de twee schepen de Nederlandse vlag voerden en van het fort de Franse vlag waaide. Na persoonlijk verhaal te hebben gehaald bij de Franse admiraal Missiesi, die het probleem onderkende van het hebben van een gezamenlijke vijand, ontstond er een mondelinge overeenkomst, tot tevredenheid van beiden.
Op 29 juli 1809 steeg de spanning tot grote hoogte, toen men vanaf de duinen van Domburg, honderden masten op zee zag. De schepen, die de Engelse vlag voerden, gingen voor anker in de Roompot. Deze vloot was overweldigend.
De kanonneerboten van Wolterbeek, nu onder bevel van de schout-bij-nacht Ruysch, hadden zich al teruggetrokken van Zierikzee, zij verzamelden zich met de andere boten voor Willemstad, alwaar Wolterbeek het bevel overnam. Hellevoetsluis werd met spoed ontruimd.
Wederom werden het Hollandsdiep en het Haringvliet met hun oevers in staat van paraatheid gebracht, zoals in 1793 tegen de Fransen. De Britten hadden de eilanden Walcheren, Zuid- Beverland en Goeree veroverd, met de opzet de verovering van Antwerpen.
De vertraagde besluitvorming van de Britse legerleiding en de Zeeuwse koortsen, hadden de Fransen de gelegenheid gegeven om een sterke verdedigingsgordel voor en rond de Schelde te concentreren. De Oosterschelde werd ter hoogte van Keeten en Zandkreek door de schepen van Wolterbeek voor de Engelsen afgesloten.
Op het einde van het jaar 1809, vertrokken de Engelsen weer naar hun eigen eiland, hierbij verzorgde Wolterbeek het troepen transport van Hollandse militairen, van Noord-Beverland naar Walcheren, dit om te voorkomen dat de Fransen het eiland opnieuw zouden bezetten. Voor dat de winter uitbrak werden zijn schepen opgelegd in Zierikzee.
Onrust in het Koninkrijk Holland.
De onrust in het Koninkrijk was ontstaan door dat er Franse troepen in de grote steden verschenen, de oorzaak was dat spanningen tussen Lodewijk Napoleon en zijn broer, de Keizer Napoleon hoog op liepen. Door het niet adequate optreden van Lodewijk, ten tijde van de Engelse invasie, meende Napoleon, dat Zeeland en Brabant niet meer door het koninkrijk Holland verdedigd konden worden, hij richtte daartoe het ‘Armee de Braband’ op en verklaarde hij al het land bezuiden de Maas, tot Frans grondgebied. (24 januari 1810). De aanwezige legereenheden van vloot en landmacht maakten hier deel van uit.
Op 13 februari 1810, kreeg Wolterhuis opdracht om met zijn opgelegde flottielje Zierikzee te verlaten om naar Den Briel te varen om daar benoorden de Maas verdere orders af te wachten. Hier aangekomen kreeg hij de opdracht om binnendoor of buitenom naar Amsterdam te varen en de stad te verdedigen tegen de Franse troepen. Het is niet bekend of deze order werd uitgevoerd.
In mei 1810 zien wij Wolterbeek weer in Hellevoetsluis, als hij opnieuw het bevel krijgt over het drie- dekken beschikkende linie schip de ‘Koninklijke Hollander’. Op 1 juli 1810 deed Lodewijk Napoleon afstand van de troon en op 9 juli 1810, werd Holland per decreet ingelijfd bij het keizerrijk. Napoleon schrijft aan Comte de Mollien, zijn minister van financiën;
Rambouillet 10 Juillet, 1810
La veille, 9 Juillet l’Empereur avait ruin la Hollande la France.
Signée: Napo

Ingelijfd bij Frankrijk

In augustus 1810 reisde Wolterbeek samen met een delegatie, die onder leiding stond van de admiraal C. H. Ver Huell naar Parijs om te adviseren over een hulde betoon aan de keizer, ter gelegenheid van de incorporatie van Holland in het Franse Keizerrijk. Hij maakte daar kennis met de minister van marine Decrés, waarbij van gedachten werd gewisseld, over de ondiepe Hollandse en Zeeuwse zeegaten. De zeegaten van Texel en Goede Reede, kwamen niet ter spraken Waarschijnlijk was het zeegat van Goede Reede, met het Kwaksediep en het Pampus al danig aan het verzanden, Wolterbeek beschikte over de rapportage van de dieptemetingen van de vaarwaters rond Hellevoetsluis.
Voorts werd verondersteld dat Nederland, als scheepsbouwend volk ook hier nog wel een bijdrage zoo kunnen leveren aan de Franse vloot in de vorm van 12 tot 20 linieschepen.
In november 1810, kreeg Wolterbeek opdracht om met het linieschip ‘Koninklijke Hollander’, samen met het korvet ‘Lynx’, naar Texel te varen. De operatie mislukte, door het vastlopen op het Pampus in het Haringvliet, wat overeen stemt met het voorgaande.
Pas op 4 juni 1811 werd de ‘Koninklijke Hollander’, samen met het linieschip ‘Chatham’, een schip van dezelfde klasse, bij het Franse eskader van de admiraal Missiesi op de Westerschelde gevoegd, dit door de tocht binnendoor te maken, dat wil zeggen via Volkerak en Oosterschelde
Om gezondheidsredenen, vroeg Wolterbeek in november 1810 ontslag uit de zeedienst, ook de onvrede om onder Franse vlag te varen, zullen hierbij een rol hebben gespeeld. Het ontslag werd hem op 12 december 1810`, bij Keizerlijk decreet verleend, hij was toen 44 jaren oud.
De retraite was Wolterbeek wel aangenaam, hij legde zich toe op de landbouw en slaagde daarin redelijk. Twee maal sloeg hij het aanbod, om in werkelijke dienst terug te keren af.
In 1811 nodigde minister Decrés, later in 1813 door vice-admiraal Ver Huel, werd hij aangezocht voor de functie van schout-bij-nacht bij het eskader van Texel.

Terug in dienst bij Oranje
Na 1813 liep het snel af met de macht van het Keizerrijk, in november van dat jaar begonnen de Franse troepen, zich terug te trekken uit Nederland. Op 17 november 1813 werd van Limburg Stierum, door zijn geestverwanten aangesteld tot gouverneur van Den Haag. Enkele dagen daarna, namen Van Hogendorp en Van der Duyn van Maasdam, het provisionele bestuur in naam van de Prins van Oranje in handen. Op 30 november landde de Prins op het strand bij Scheveningen en begin december bood Wolterbeek zijn diensten aan bij de erfprins, hij deed dat voor ruim twintig jaar.
Omdat deels buiten het bestek valt van de geschiedenis van de Zeeuwse waters en de zeegaten van Den Briel en Hellevoetsluis, zou hier dit opstel moeten eindigen, was het niet dat bij de lezer de vraag zou rijzen, hoe Wolterbeek, deze twintig jaren ten nutte maakte voor het Koninkrijk der Nederlanden en hem zelf.

In 1813 was Wolterbeek nauw betrokken bij de overgave van de forten en schepen in Den Helder, die voor een groot deel onder het bevel van de vice-admiraal Ver Huel stonden. Deze weigerde in eerste instantie, waarschijnlijk met op de achtergrond om te voorkomen dat de vloot in Engelse handen zou vallen. In mei 1814 vond de overdracht uiteindelijk toch plaats, onder het toezicht van een Franse commissaris.
Op 19 februari 1815, benoemd tot commandant van het linieschip l’Auguste. Het schip zou deel uitmaken van een smaldeel onder bevel van Wolterbeek, dat in Oost-Indië de schout-bij-nacht Buyskens af te lossen. Maar op 24 maart 1815 ontving hij nieuwe orders, te nemen in het zuidelijk rivierengebied, dit na de ontsnapping van Napoleon van het eiland Elba. Het bleek dat de Keizer wel was geslagen maar niet verslagen, dat gebeurde op 18 juni bij Waterloo.
De reis naar Oost-Indië.
De geschiedenis over deze avontuurlijk missie, ligt niet in het verlengde van de historiën rond en van Hellevoetsluis, de imperialistische impact van het geheel en de onder Wolterbeek uitgevoerde politionele acties, zouden heden ten dagen, geen goedkeuring ondervinden van de Verenigde Naties en zouden op zijn minst leiden tot felle protesten.
Op 16 maart 1817 zeilde Wolterbeek, vanuit Vlissingen op het linieschip ‘Tromp’ uit, richting Batavia, om daar het commando op zich te nemen van de zeemacht in Oost-Indië.
Op 8 augustus 1821, liet het korvet Eendracht op de rede van Texel haar anker vallen, Wolterbeek was ruim vier en een half voor het Koninkrijk der Nederlanden in de weer geweest. Deze periode is een boek op zichzelf.
Eskader commandant Middellandse Zee.
Vanaf 11 mei 1824 hield Wolterbeek zich bezig met de zaak ‘Algiers’. Zijn instructies waren om het op 10 augustus1816 gesloten verdrag, waarin een gezamenlijk Spaans-Nederlands maritiem optreden tegen de Algerijnse kapers was overeengekomen, naar behoren zou worden uitgevoerd. Zijn avontuurlijk commando werd bijna voortijdig beëindigd, als hij staande voor een raam, aan een op hem afgevuurde musketkogel wist te ontsnappen.
Op verzoek van de Spaanse gouverneur, wendde Wolterbeek zich tot de vorst: ‘De Dey’, van Algiers om negen Spaanse gevangenen vrij te laten. De Dey was bereidwillig en stemde met het verzoek in. Uit dank hiervoor ontving Wolterbeek op 30 oktober van de Spaanse Koning het grootkruis in de orde van Isabella la Catélica.
In december 1826 ontving Wolterbeek een brief van de minister, waarin werd medegedeeld, dat de koninkrijk zou gaan bezuinigen, zo ook op de Middellandse Zeevloot en daarbij het linieschip ‘Holland’ terug riep naar Patria. Dit leidde tot zijn verhuizing naar het fregat Rupel.

Directeur van de marine te Amsterdam 1829.
Onmiddellijk na Wolterbeek zijn reis naar de Middellandse Zee, werd hij op 20 oktober 1828 benoemd tot directeur van de marine te Amsterdam en commandant van het departement van de Zuiderzee, waarover hij het operationele commando voerde. Op 11 januari 1829, nam hij de werf in Amsterdam van de vice-admiraal Kuvel over.
Het te openen cadetteninstituut van Medenblik en het in ontwikkeling zijnde etablissement van Willemsoord, genoot de belangstelling van Wolterbeek. Op 25 december 1829 werd hij benoemd tot directeur-generaal van het ministerie van marine te Den Haag, daarbij werd hij opperbestuurder van het departement van marine, mede van het departement van oorlog. Nauwelijks tijd hebbende om een kennismakingsronde in zijn nieuwe werkkring uit te voeren, werd Wolterbeek geconfronteerd met het uitbreken van de Belgische opstand in augustus 1830, welke een grote toename van de werkzaamheden veroorzaakte voor het departement van marine. Kanonneerboten werden gebouwd en stoomschepen ingehuurd voor sleep- en gewapende diensten. Bij het bombardement op Antwerpen (oktober 1830) was ook het fregat ‘Euridice’ betrokken, nu niet als opleidingsschip maar als eskaderleider.
Na de conferentie van de vijf grote mogendheden op het congres van Londen in 1831, waar de z.g. ‘Protocollen’, onherroepelijk werden vastgesteld, werd Wolterbeek bevorderd tot vice-admiraal.

Na de wapenstilstand was Nederland een klein land geworden van weinig betekenis. Leger en vloot werden drastisch ingekrompen en het land zelf balanceerde op de rand van bankroet. De koloniale marine, opgericht in 1816, voldeed niet meer aan haar taak zij werd op zuiver politieke motieven, in 1838 opgeheven waarbij bezuinigingen de doorslaggevende rol speelden. In Vlissingen werden nog twee rade stoomschepen gebouwd, waar Wolterbeek zich intensief mee bemoeide. In zijn liefde voor standaardisering, leefde hij zich uit, door masten en rondhouten een dusdanige afmetingen te geven dat zij onderling uitwisselbaar werden. Hij hield echter geen gelijke tred met de nieuwste ontwikkelingen in de scheepvaart, hij nam in deze een terughoudende opstelling aan.
Wolterbeek heeft zich sterk ingezet voor de verbetering van het Brouwershavense Zeegat. Onder zijn leiding werd de betonning van dit zeegat sterk verbeterd en uitgebreid. Ook de bouw van ‘Het licht’, (volksmond vuurtoren) op Schouwen heeft sterk aan verbetering bijgedragen. De kustverlichting op de Zuidhollandse eilanden ontsnapte zeker niet aan zijn aandacht De verzanding van het zeegat voor Hellevoetsluis en het Flakkee was sterk toegenomen, dit maakte hem een voorstander van het plan om een kanaal door Schouwen-Duiveland te graven in het verlengde van het Kanaal door Voorne (1827-1829). Zijn plan is niet verwezenlijk, de overheid legde de Nieuwe Waterweg aan. (1866-1870)
Te Willemsoord was hij betrokken bij het ontwerp en de bouw van een nieuwe ziekenboeg.
In 1840, op 75-jarige leeftijd, kreeg Wolterbeek eervol ontslag als directeur-generaal, pas in 1844, werd hij als vice-admiraal gepensioneerd. De man was toen bijna 80 jaren oud.
Op 23 mei 1845 overleed hij te Den Haag, na 60 jaren werkelijke dienst, als gevolg van een hersenbloeding.

Bibliografie en afbeeldingen
– Boelen J. Jzn. Het merkwaardige dagboek van een Nederlandse Zeeman. 1795-1860. Amsterdam 1940.
– Nico Habermehl. Joan Cornelis van der Hoop, 1742-1825, marine bestuurder voor stadhouder Willem Ven koning Willem I. Amsterdam 2000
– Thea Roodhuyzen. In woelig vaarwater. Marine officieren in de jaren 1779-1802. Bataafsche Leeuw Amsterdam 1998.
– J. A. ten Bokkel Huinink. Constantijn Johan Wolterbeek (1766-1845) van adelborst tot admiraal. Uitgevers.mij. Walburg Pers Zutphen 2004.
– Mr. J. van Lennep. Voornaamste geschiedenis van Noord-Nederland. Vierde afdeling. Gebr. Kraay Amsterdam 1850.
– Jacques Arnna. Napoleon I, Lettres au Comte de Mollien. Museo Julio Lobo, La Havane Cuba 1959.
– M. J. C. Klaassen sbn.bd. Adelborsten opleiding te Hellevoetsluis Feijenoord – Enkhuizen. Afdeling marine historie van de marinestaf. ’s Gravenhage 1986.
– W. C. Staring, J. P. de Veer en F. J. G. Ten Raa. De Uniformen van de Nederlandsche Zee-en Landmacht. ’s Gravenhage 1900.
– Collection des toutes les espoces, de Batimens de Guerre et de Batimens Marchands, dessin par Baugean Paris.
– Nederlands Scheepvaart Museum, Amsterdam.
– Wikipedia, Austerlitz.

Auteur: J. C. H. Jansen. Redactie: A. C. Pieké.
Illustratiebewerking: A. C. Pieké.