Naamsein: HW 12, later A884
In 1867 bij Napier & Sons te Glasgow op stapelgezet en in 1868 te watergelaten.
Afmetingen:
59.68 x 12.25 x 4.75 M. 2198 ton waterverplaatsing. 2000 IPK. 11.20 mijl.
62.68
Bewapening: 2 getrokken kanons van 23 cm 4 kanons van 30 pond. In 1888 vervangen door 1 kanon van 28 cm
2 kanons van 7.5 cm 4 kanons van 3.7 cm 2 revolverkanons van 3.7 cm.
Pansering: gordel van 152-76 mm. Geschuttorens 200-203 mm. Commandotoren 114 mm. Dek 25-19 mm.
Bemanning: aanvankelijk 117, later 159.
Voortstuwing: 2 stoommachines, elk met twee cilinders, gevoed door 4 stoomketels, tezamen brachten zij de 2 voortstuwende schroeven in beweging van 3.66 m.
Het schip had geen zeilvermogen, de twee masten van 18 m deden dienst als vlag- en seinmasten.
Kosten van het schip bij eerste uitrusting ter zee 1.117.756, — guldens.
De ‘Buffel’ heeft alleen binnenlandse diensten verricht, uitgezonderd 21ste augustus 1871, toen een Nederlands escorte smaldeel, bestaande uit Zr. Ms. Buffel, Schorpioen, Krokodil, Tijger, Heiligerlee en Valk, op de Schelde werden verenigd om een bezoek te brengen aan Antwerpen. Op de retour reis vervoerde Zr. Ms. raderstoomschip Valk de stoffelijke resten van de Nederlandse officieren en soldaten, die daar in 1832 waren gesneuveld, tijdens de verdediging van de Citadel van Antwerpen. Dit op initiatief van de vereniging
Oud-Strijders 1830-1832 ‘Het Metalen Kruis’ en de dragers van de Citadel-Medaille. Het herbegraven zou plaatsvinden op het kerkhof van Ginneken bij Breda, nabij de laatste rustplaats van de generaal baron D.H.Chass en andere voormalige verdedigers van de Citadel.
Op 1 april 1872, toen in Den Briel de herdenking van de 300 jarige bevrijding plaatsvond, vertoefde Zr. Ms. ‘Buffel’, ter rede van Den Briel en in september 1873 ter rede van Vlissingen, toen Z.M. Koning Willem III een bezoek bracht aan de Vloot.
In 1892 onderging het schip grote herstellingen, bij de Nederlandse Stoomboot Mij. te Rotterdam aan ketels, machines en werktuigen.
In 1893 werd de ‘Buffel’ als pantserschip geclassificeerd, om in 1894 uit dienst te worden gesteld. Hierna werd het ingericht als ’tijdelijk logementschip’ voor de matrozen der 1ste klasse. Dit ter opleiding van kwartiermeester en van jongens tot matrozen. Op 1 april van dat jaar, werd het schip in deze functie te Hellevoetsluis in dienstgesteld, om later te worden toegevoegd aan Hr. Ms. ‘Van Galen’, die daar eerder was gestationeerd.
In 1896 werd de ‘Buffel’ definitief van de sterkte afgevoerd. Stoomketels, werktuigen en voortstuwingsinstallatie alsmede het pantser verkocht voor 29.284.– guldens. Op 11 juni 1896 werd het in gebruikgenomen als logementschip voor matrozen en jongens.
24 jaren lag de ‘Buffel’ te Hellevoetsluis, om in 1920 te worden vertimmerd, tot Wachtschip te Vlissingen, waar zij dienst deed van 1920 tot 1926,waarna zij naar Willemsoord werd versleept. Het functioneerde daar als logementschip voor de zeemiliciens van het vliegkamp ‘De Kooy’. Hier bleef zij tot na de capitulatie in mei 1940. Op last van de bezetter werd de ‘Buffel’ naar Amsterdam gesleept om aldaar op het Marine Etablissement te dienen voor de huisvesting van het in Nederland achtergebleven marinepersoneel.
Rond 1920 waren de commandant en officieren van het schip.
Voorste rij van links naar rechts: R.L.H.S. Rijfkogel, Officier van gezondheid 1ekl; C. Fock Kapitein- Luitenant ter Zee, Commandant; W.C.A. Vink, Luitenant ter Zee 1e kl.; Eerste Officier; L. Hollaar, Officier van Administratie 1e kl.
Achterste rij van links naar rechts: F.A. Van Vloten, Luitenant ter Zee 2e kl.; H. van der Horst, Adelborst 1e kl. Marine-Reserve; W.F. van Wijk, luitenant ter Zee 2e kl., Marine-Reserve; J.C. Schnetler, Buitengewoon Adelborst Marine-Reserve; H.J. Eenhoorn, Officier van Administratie 2e kl.; G.W. Hasselo, Luitenant ter Zee 2e kl. Marine-Reserve; C.H.P. Coster Adelborst 1e kl. Marine-Reserve.
Na de bevrijding van Nederland in 1945. werd de ‘Buffel’ overgebracht naar Willemsoord, om daar op de Rijkswerf te worden ingericht tot logementschip voor de onderzeedienst te Rotterdam. Na het gereedkomen, werd zij versleept naar de onderzeebootbasis Waalhaven te Rotterdam, waar het op 15 mei 1946 aankwam, om in september1947, weer terug te worden gesleept naar Amsterdam om dienst te doen als logementschip voor de Technische Opleidingen der Koninklijke Marine.
Het schip verbleef hier een jaar lang, tot het in september 1948 naar Den Helder verhuisde om daar ook weer als logementschip ter beschikking te worden gesteld aan de commandant der Marine te Willemsoord. In februari 1949 veranderde de ‘Buffel’ opnieuw van plaats, het ging weer terug naar Rotterdam om huisvesting te bieden aan een deel van de bemanning van de Hm. Ms. vliegkampschip ‘Karel Doorman’. Dit duurde slechts een paar maanden, want in september van hetzelfde jaar keerde de ‘Buffel’ weer terug in Den Helder. Hier diende het schip de Argis voor korte tijd, want op 15 mei 1951 ging de ‘Buffel’ weer naar Amsterdam om als Wachtschip dienst te doen en ter beschikking gesteld van de Technische Opleidingen.
Hier bleef het voorlopig liggen, zij het met een korte onderbreking van juli tot november 1955. Het schip met de eerbiedwaardige leeftijd van 87 jaar, werd nog eens naar Den Helder gesleept voor een groot onderhoud op de Rijkswerf aldaar.
De ‘Buffel’ was 33 jaar museumschip in Rotterdam.
In 1973 stootte de Koninklijke Marine, haar af. Een jaar later verkocht de Dienst der Domeinen het schip aan Rotterdam, die het op haar beurt weer ter beschikking stelde aan het Maritiem Museum Rotterdam. Het museum had zich ten doel gesteld om het schip in haar oude glorie te herstellen en daarna als permanente expositieruimte in gebruik te nemen. Sinds 1979 was zij te bezichtigen in het Maritiem Museum aan de Leuvehaven te Rotterdam. In september 1995 werd aan de ‘Buffel’ in verband met de volledige restauratie en instandhouding van het voormalige oorlogsschip de prestigieuze ‘World Ship Trust Maritime Heritage Award’ toegekend.
Eind december 2013 wacht de ‘Buffel’ na een dokbeurt in dat jaar, in het Droogdok Jan Blanken, op een plaats aan de Museumkade te Hellevoetsluis. Van af 14 december 2013 is het schip, van buiten en van binnen te bewonderen in het timmerdok, te Hellevoetsluis
Terugkijkend op de recente geschiedenis.
In september 1979, werd Rotterdam een maritieme attractie rijker in de vorm van het museumschip ‘Buffel’.
Destijds, in de Leuvenhaven liggend, is tot op heden het ouds bewaard gebleven schip van de Koninklijke Marine. Zij werd in 1867, als ramtorenschip der 2de klasse, bestemd voor de kustverdediging in Glasgow bij de Schotse firma Robert Napier & Sons, gebouwd. Het was bewapend met twee getrokken voorlaadkanons van 23 cm, opgesteld in een draaibare gepantserde toren en met de onder water vooruitstekende punt, de ram. Deze aspecten zijn terug te vinden het in de type aanduiding van ‘ramtorenschip’.
De gehele romp van het vaartuig was voorzien van een smeedijzeren pantsergordel van 7.6 tot 15.2 cm dik, bevestigd tegen teakhouten steunen van 26 cm dik.
Twee liggende 2cilinder compound stoommachines, gevoed door twee ‘Yarrow’ stoomketels, dreven de schroeven aan, dit maakte de ‘Buffel’ tot een wendbaar schip met een snelheid van 12 mijlen per uur.
Gewrocht uit de revolutionaire ontwikkeling van de techniek, raakte in de tweede helft van de 19de eeuw de ‘Buffel’ door de voortschrijding van diezelfde techniek, als oorlogsbodem, snel totaal verouderd.
In 1887/8 vond er een verwapening plaats met 28 cm achterlaadgeschut. De pantsering werd vervangen door smeedijzeren met een staal oppervlak, waarbij de taai- en hardheid zich van de beide metalen zich verenigden. In 1888 werd het schip van elektrische verlichting voorzien, door de Firma Smit uit Slikkerveer en in 1892 vond zelfs een revisie van de machines plaats. Dit alles kon niet verhinderen dat in 1894, het schip van de sterkte van de defensieschepen werd afgevoerd.
In 1896 vond de eerste grote verbouwing plaats tot logement voor matrozen en jongens. Bij deze gelegenheid werden de stoomketels, de machines en de pantsering verkocht voor sloop.
In 1920, na 24 jaren als logementschip te hebben dienst gedaan, de omvangrijke verbouwing tot wachtschip. Bij deze verbouwing werd de oorspronkelijke indeling van het schip in zijn geheel uitgebroken.
Tot 1973 deed de ‘Buffel’ op diverse locaties dienst als logement- en wachtschip, waarna het door de Koninklijke Marine uit dienst werd gesteld.
De Commissie tot behoud van Hr. Ms. ‘Buffel’ slaagde er in de Gemeente Rotterdam te interesseren voor het vaartuig, waarna de restauratie tot museumschip gefaseerd aanving.
De eerste fase betrof de externe conservering en restauratie. De kapconstructie werd gesloopt en het dek teruggebracht in de staat van 1868. Hier toe werd o.a. een replica’s van de schoorsteen, pilothouse, de geschutstoren en een brug met twee masten geplaatst. Voor de sloepen ontbraken alsnog de financiële middelen.
In de loop van 1976 werd deze fase afgerond, waarna de ‘Buffel’ naar de Leuvenhaven werd gesleept.
De tweede fase van het project bestond in de afwerking van het interieur van het schip. De werkzaamheden bestonden op het kuildek, de restauratie en inrichting van het verblijf van de commandant, de longroom en een aantal hutten, waarbij werd gestreefd de situatie van rond 1868 te benaderen. In het voorschip bleef de wasplaats van de logementperiode gehandhaafd, in de geschutstoren werd plaats gemaakt voor een ‘Petit Restaurant’. Tevens werden er een aantal bakstafels met banken geplaatst dit ten gerieve van de bezoekers.
Reconstructie van het tussendek bleek niet haalbaar, dit door het ontbreken van tekeningen en fotos, zodat in een vroeg stadium werd besloten om de ruimte voor expositie te reserveren. Zo vonden daar de Lenz kleppenmachine en de tripleexpansie stoommachines hun plaats. De elektrisch aangedreven machines moeten nu een beeld geven van de stoomvoortstuwing uit de verleden tijd.
Bibliografie:
– Jaarboek der Koninklijke Marine, 1968
– Lap B.C.W. Ramtorenschip der 2de klasse, Buffel 1868. Ned. Ver. Ter beoefening van de zeegeschiedenis.
– Het gepantserde ramschip Buffel en de monitor Tijger. Jason: magazijn voor de zeemacht, machinist en industrieel. Rotterdam 1869.
– De nieuwe gepantserde schepen onzer natie. De Gids jaargang 1868.
– Von Motz. Bijdrage tot de kennis van ons zeewezen Nieuwe Militaire Spectator 1869. Ingezonden stuk: pag. 281 t/m 289.
– Jaarboeken van het Departement van de Marine 1887-1888, modernisatie van de Buffel.
– idem, 1888-1889.
– idem, 1889-1890.
– Marineblad, Manoeuvres van zee- en landmacht in 1888. Jaargang 1888-1889.
– De opleiding van matrozen en jongens aan boord van de Hr. Ms. Buffel. Eigen Haard 1898.
– Meyer J. Ramtorenschip ‘Buffel’. Hoogbejaarde oorlogsbodem, wordt stoomvaartmuseum in Rotterdam. Rotterdam 1974, deel 12 No.1.
– J.R. Verbeek. Mars et Historia, Museumschip ‘Buffel’. Juli/augustus 1979.
– A.D.F.W. Lichtenbelt. Het Scheepsstoomwerktuig. Rotterdam 1912.
– Jaarboek der Koninklijke Marine, 1968
– Diverse brochures
– Schepen van de Koninklijke Marine en die der Gouvernementsmarine 1814-1962.
– Kroniek der Zeemacht. Instituut voor Maritieme Historie Den Haag. Amsterdam 2003 Bataafse Leeuw
– Einsiedeln, augustus 1962 (Zwitserland), A. J. Vermeulen
Hellevoetsluis: 20 -11-2012
Auteur: J.C.H. Jansen
Redactie/fotobewerking: A. C. Pieké