De ‘De Ruyter’, de gepantserde stoombatterij was oorspronkelijk als linieschip gebouwd op de Rijkswerf te Vlissingen, het werd op stapel gezet in 1831.
Het schip was van hout gebouwd en had als linieschip 74 kanons.
De waterverplaatsing bedroeg 2828 ton. Het linieschip had de afmetingen van 54.16 x 14.07 x 6.80 m.
Tijdens de bouw in 1850 werd het schip geraseerd tot fregat van de 1e klasse met 54 kanons. Het schip liep tenslotte in 1853 van stapel, waarna het in 1860 werd voorzien van stoomvermogen, dit bedroeg 400 PK en de bewapening bestond uit 45 kanons.
Na het in gebruik te stellen als fregat, werd het schip actief gebruikt.
1853-1855 bezoek aan Nederlands Indië.
1856-1858 verblijf in de Middellandse Zee.
1858-1859 bezoek aan Nederlands Indië.
15 juni 1859 werd het schip in Vlissingen uit dienst gesteld en overgebracht naar de Marinewerf te Hellevoetsluis waar het fregat in 1860 zou worden voorzien van een stoomketel en machine installatie.
De installatie werd op het etablissement te Fijenoord Rotterdam door de Nederlandsche Stoomboot Maatschappij gefabriceerd en door deze laatste te Hellevoetsluis ingebouwd.
In het Droogdok te Hellevoetsluis was men begonnen om de romp in de lengte van het schip aan beide zijde met 5.5 meter, te verlengen. Door het verder raseren van het schip werd de diepgang verminderd van 6.80 m achter tot 6.40 m, dit bij gelijklastigheid.
Op 2-12-1862 kwam er instructie van de Hoofdingenieur der Marine, Turk om de reeds ter hand genomen verbouwing van de ‘De Ruyter’ tot stoomfregat te staken.
Het schip werd versleept naar de Rijkswerf te Vlissingen waar zij tot stoombatterij werd verbouwd.
In de periode 1864-1865 werd de bepantsering aangebracht en eind 1865 was het schip gereed voor technische beproevingen. Op de proeftocht in 1866 naar Willemsoord, langs de Nederlandse kust, behaalde de batterij 10 knopen maar stuurde moeizaam. Het eindoordeel was dat het schip voldeed maar dat het zich in gevecht, met haar bewapening van 2 kanons van 60 pond lang zowel in het voor als in het achterfront, met aan beide zijden 5 kanons van hetzelfde kaliber, zou moeten bewijzen.
In 1866 werd de ‘De Ruyter’ in Willemsoord opgelegd en bij de mobilisatie van 1870 wederom in dienstgesteld.
Boven op de geschutskazemat waren 2 gepantserde koepels geplaatst van waaruit men met lichte wapens het bovendek kon bestoken. Tijdens gevechtssituaties was het mogelijk de stoombatterij vanuit deze koepels besturen.
Het schegbeeld*:
Het schegbeeld van de ‘De Ruyter’, dat de Luitenant-admiraal, Generaal van Holland en West-Friesland voorstelt en nu is tentoongesteld te Hellevoetsluis, is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid afkomstig van het hiervoor beschreven schip.
Het schegbeeld zal tijdens de verlenging van het schip en de verbouwing tot stoomfregat niet meer zijn herplaatst. Bij de afbouw in Vlissingen van het schip tot stoombatterij is het schegbeeld hier te Hellevoetsluis in vergetelheid geraakt.
Het schegbeeld van de ‘De Ruyter’ is duidelijk te zien op een steendruk van R. de Vries, naar een litho van J.C. Greive. De afbeelding is in bezit van het museum Mr. S. van Gijn te Dordrecht.
Enkele data:
1831 ‘De Ruyter’ op stapel gezet als linieschip der 2e klasse met 74 kanons op de Rijkswerf te Vlissingen.
1850 tot fregat tot 1e klasse geraseerd met 54 kanons.
1853 te water gelaten.
1860 schip voorzien van stoomvermogen en verlengd, de afmeting van het schip bedragen dan 64.52 x 14.46 x 6.80 m.
1863 verbouwd tot drijvende batterij.
1874 te Willemsoord gesloopt.
* scheg: versterkt midden gedeelte van de voorsteven van een schip.
Hellevoetsluis 17 augustus 2006
Jan C.H. Jansen